ECLI:NL:RBZWB:2022:1949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WIA-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 10 november 2020 behandeld. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 24 januari 2020 beëindigd omdat het UWV oordeelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet meer recht had op de ZW-uitkering en of de wachttijd voor de WIA-uitkering correct is vastgesteld.

Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiseres op de datum in geding niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar klachten, waaronder fibromyalgie, niet adequaat waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd niet heeft doorlopen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10206 ZW

uitspraak van 11 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2022. Eiseres is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is tot 1 januari 2018 werkzaam geweest als pedagogisch medewerker gedurende 20 uur per week. Aansluitend heeft het UWV eiseres een WW-uitkering toegekend. Eiseres is, vanuit de WW, op 23 februari 2018 uitgevallen vanwege fysieke klachten. Eiseres ontvangt vanaf 25 mei 2018 een ZW-uitkering. Bij de eerstejaarsherbeoordeling heeft het UWV de ZW-uitkering voortgezet gedurende het tweede ziektejaar.
Op 4 november 2019 heeft eiseres de WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van
23 december 2019 (primair besluit I) heeft het UWV de ZW-uitkering vanaf 24 januari 2020 ingetrokken, omdat zij vanaf 23 december 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eveneens op 23 december 2019 heeft het UWV besloten (primair besluit II) om de WIA-uitkering af te wijzen nu eiseres door de intrekking van de ZW-uitkering de wachttijd voor de WIA niet volledig doorloopt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten. In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. De intrekking van de ZW-uitkering per 24 januari 2020 is gehandhaafd en daarmee is ook de wachttijd voor de WIA-uitkering niet volledig doorlopen.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per
24 januari 2020 en daarmee terecht heeft geoordeeld dat de wachttijd voor de WIA-uitkering niet is doorlopen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW geldt dat – in afwijking van artikel 19aa, eerste lid, sub b van de ZW – de verzekerde recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
Artikel 23, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de verzekerde een wachttijd van 104 weken moet doorlopen, voordat er aanspraak gemaakt kan worden op een WIA-uitkering.
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser op de datum in geding in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd (inclusief de informatie van de orthopeed) en heeft eiseres op 9 december 2019 onderzocht tijdens het spreekuur. Bij het psychisch onderzoek zijn geen bijzonderheden waargenomen. Bij het lichamelijk onderzoek is een hogere tonus in de schouderspieren links waargenomen, maar geen duidelijke hypertonie. De lumbale wervelkolom is beperkt. De verzekeringsarts stelt als diagnoses uitgebreide pijnklachten van het bewegingsapparaat en discopathie lumbaal. Eiseres is beperkt ten aanzien van zwaardere en intensief lichamelijk belastende omstandigheden en meer specifiek ten aanzien van zwaarder dynamisch of langer eenzijdig statisch rug belastende omstandigheden.
De verzekeringsarts b&b heeft eveneens het dossier bestudeerd en de hoorzitting op
16 juli 2020 bijgewoond. In de rapportage heeft de verzekeringsarts b&b de diverse in het dossier opgenomen medische stukken (van onder meer de Sint Maartenskliniek en de anesthesist) doorgelopen. Uit de medische informatie volgt dat er, na uitgebreid onderzoek, geen verdere afwijkingen zijn gediagnosticeerd. Tijdens de hoorzitting zijn zowel fysiek als psychisch geen bijzonderheden waargenomen. De bevindingen sluiten aan bij hetgeen reeds in het dossier was opgenomen. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen en handhaaft de vastgestelde beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 december 2019.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is. De fysieke en psychische klachten nemen toe en de conclusies van de verzekeringsarts b&b zijn voorbarig. In 2018 is vastgesteld dat de pijnklachten terug te voeren zijn op een ontsteking aan de zenuwen in het gezicht, waarvoor zij nog onder behandeling is bij de kaakchirurg. Er is thans ook sprake van pijnklachten aan de rechterzijde van het lichaam en hiervoor is eiseres verwezen naar de neuroloog. Deze heeft op meerdere plaatsen in de wervelkolom discopathie vastgesteld en heeft eiseres doorverwezen naar de reumatoloog. Daarnaast heeft zij last van haar ogen.
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op de stellingen van eiseres in de rapportage van 23 april 2021 aangegeven dat de ontsteking aan de zenuwen in het gezicht al bekend was en dat hiermee rekening is gehouden. Uit de door eiseres ingebrachte informatie volgt dat de uitslag van de uitgevoerde lipbiopt negatief was. De oogklachten betreffen ontstoken ooglidranden, maar dit is goed te behandelen en deze klachten leveren geen extra beperkingen op. In de rapportage van 6 september 2021 stelt de verzekeringsarts b&b dat de neuroloog de diagnose fibromyalgie heeft gesteld bij gebrek aan een betere diagnose. Er is geen sprake van een wijziging van het standpunt, omdat de fibromyalgie al jaren bekend is. De verzekeringsarts heeft rekening houdend met de gestelde diagnoses onder meer uitgebreide klachten aan het bewegingsapparaat gesteld inclusief bijbehorende beperkingen. Er is geen aanleiding om de FML aan te passen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder fibromyalgie. Bij de opstelling van de FML – voor de geldende datum in geding van 24 januari 2020 – is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank ook geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat bij eiseres al langer, vanaf tenminste 2004, bekend is met de diagnose fibromyalgie. In zoverre is de door eiseres overgelegde informatie niet nieuw.
Dat de verzekeringsarts b&b bij de aan te nemen beperkingen de gestelde klachten van eiseres niet als doorslaggevend heeft beoordeeld, acht de rechtbank in lijn met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Hieruit volgt dat de enkele diagnose fibromyalgie niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Daartoe is naar het oordeel van de CRvB een toereikende objectief-medische onderbouwing noodzakelijk [2] . Zoals de verzekeringsartsen reeds hebben opgemerkt, kunnen beperkingen worden aangenomen als er sprake is van geobjectiveerde aandoeningen. In het geval van eiseres is daar sprake van en zijn er door de verzekeringsartsen op basis van de geobjectiveerd vastgestelde medische afwijkingen beperkingen aangenomen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres aangegeven dat er geen sprake is van een behandeling in het revalidatiecentrum. Zij is geobserveerd, maar dat heeft niet tot een opname geleid. De rechtbank leidt daaruit af dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. Eiseres is immers gewoon beschikbaar voor arbeid.
Ter zitting is gebleken dat eiseres zich later toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld en om die reden weer een ZW-uitkering ontvangt. Deze toegenomen klachten zijn van na de hiervoor aangegeven geldende datum in geding.
Niet gebleken is dat in de FML van 19 december 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de
belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
De arbeidskundige heeft rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productieplanner (Sbc-code 513010), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), en dienstleider (Sbc-code 482010).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), stock controller (Sbc-code 513010) en dienstleider (Sbc-code 482010). De arbeidsdeskundige b&b heeft de maatmanomvang en het maatmanloon opnieuw berekend.
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, omdat zij door haar droge ogen niet lang kan lezen of naar het scherm kan kijken en er geen rekening is gehouden met de pijnklachten. Eiseres stelt dat de geduide functie van SBC-code 532040 moet vervallen.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 december 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor door de arbeidsdeskundige b&b genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.4
Eiseres voert nog aan dat de afronding van het percentage van de mate van arbeidsongeschiktheid niet zou kloppen en dat zij toch tenminste 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank overweegt dat het wettelijk systeem erop is gebaseerd dat de restverdiencapaciteit (het bedrag dat eiseres nog kan verdienen) volgt uit het loon van de middelste van de eerste drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Dit wordt ook wel de mediane loonwaarde genoemd. Een functie kan alleen maar vervallen als de belasting in de functie de belastbaarheid van eiseres overschrijdt en dat is niet het geval. Dat heeft de arbeidsdeskundige b&b namelijk geconstateerd.
De functie met de hoogste loonwaarde (medewerker backoffice, SBC-code 532040) is dan ook terecht gehandhaafd. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid 34,81% bedraagt. Er is dus geen sprake van een afrondingsfout.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 24 januari 2020.
Nu de ZW-uitkering vóór het volbrengen van de wachttijd is beëindigd, komt eiseres ook niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. Ook het beroep tegen de afwijzing hiervan is ongegrond.
De beroepen zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 5 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:171.
2.CRvB 28 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4133.