In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 10 november 2020 behandeld. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 24 januari 2020 beëindigd omdat het UWV oordeelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet meer recht had op de ZW-uitkering en of de wachttijd voor de WIA-uitkering correct is vastgesteld.
Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiseres op de datum in geding niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar klachten, waaronder fibromyalgie, niet adequaat waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.
De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd niet heeft doorlopen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.