ECLI:NL:RBZWB:2022:2570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1456
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 mei 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 november 2020, maar het college had hierop nog niet beslist. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 23 augustus 2021 bepaald dat het college binnen twee weken na die uitspraak moest beslissen op het bezwaar. Eiseres stelt nu dat het college deze termijn heeft overschreden en heeft daarom beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank wijst erop dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan zonder dat een ingebrekestelling nodig is, mits er al een termijn is gesteld door de rechter. De rechtbank draagt verweerder op om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.

Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres had ook verzocht om een dwangsom op basis van een eerdere uitspraak, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat de hoogte van de verbeurde dwangsom al was vastgesteld op € 1.442,-. Tot slot wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 379,50 zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:4286). In die uitspraak staat dat verweerder nog niet heeft beslist op het bezwaar van eiseres van 14 december 2020 gericht tegen het besluit van 3 november 2020, een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd en binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak, 25 augustus 2021, alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een (nieuw) besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld. [1]
Verweerder heeft niet binnen de door de rechter gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op het bezwaar van eiseres.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen besluit op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank kan op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb verweerder een dwangsom opleggen voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb vast te stellen.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Dat staat in artikel 4:17, van de Awb.
De rechtbank zal het verzoek van eiseres om deze dwangsom vast te stellen afwijzen. De rechtbank heeft namelijk in de eerdere uitspraak van 23 augustus 2021 de hoogte van de verbeurde dwangsom op grond van voornoemd artikel vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,- (42 dagen). De nu verzochte dwangsom ziet nog steeds op het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres van 14 december 2020. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is de hoogte van de dwangsom gelimiteerd tot ten hoogste 42 dagen/€ 1.442,-. De rechtbank kan daarom niet nogmaals een verbeurde dwangsom ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb vaststellen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- wijst het verzoek om vaststelling van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.