Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
- bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Artikel 4:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
1. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:
a. de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
b. artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
c. artikel 4, onderdelen 9 en 11.
Op grond van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (2010) geldt ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Wonen’
Artikel 21.2.1: “Bouwregels voor de bestemming”
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. aan-, uit- en bijgebouwen worden op het bouwperceel gebouwd;
c. per bouwperceel is ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, tenzij anders is aangegeven;
d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwd bouwen;
e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapeld bouwen;
f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': twee-aaneen bouwen;
g. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaand bouwen;
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is de tekening in bijlage 3 van de regels maatgevend voor de verticale geleding van de voorgevel ten behoeve van het beschermd dorpsgezicht;
i. van een hoofdgebouw bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste:
1. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'vrijstaand' 3 meter;
2. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'twee-aaneen' tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen 3 meter;
j. de afstand van gebouwen onderling, niet aaneengebouwd, bedraagt ten minste 1 meter;
k. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'vrijstaand' bedraagt de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde ten minste 3 meter, uitsluitend als de breedte van het bouwperceel aan de wegzijde ten minste 25 meter bedraagt;
l. van aan-, uit- en bijgebouwen ligt de voorgevel ten minste 1 m naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
m. de afstand tussen de voorgevel van een aan-, uit- en bijgebouwen dat als garage wordt gebouwd en de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter;
n. de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt en hoogste 50% van het bouwperceel en bedraagt per perceel niet meer dan voor:
1. percelen kleiner dan 450 m2 45 m2;
2. percelen vanaf 450 m2 60 m2 ;
3. percelen vanaf 800 m2 75 m2 .
Artikel 28.2: “Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten”
a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 30: “Algemene afwijkingsregels”
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de bouwregels voor:
d. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.