ECLI:NL:RBZWB:2022:2771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. Eiseres had vanaf 3 september 2018 een bijstandsuitkering, maar het Werkplein trok deze uitkering in en vorderde een bedrag van € 22.103,46 terug. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde en haar inlichtingenplicht had geschonden. Eiseres betwistte dit en stelde dat zij door haar medische situatie niet in haar woning kon verblijven, maar bij haar moeder verbleef. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad haar hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had en dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat het Werkplein terecht de uitkering had ingetrokken en het terugvorderingsbedrag gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de inlichtingenplicht een objectieve verplichting is en verwijtbaarheid geen rol speelt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/719 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2020 (primaire besluit) heeft het Werkplein de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet ingetrokken en teruggevorderd.
In het besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Werkplein het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.
Hierbij was voor eiseres aanwezig mr. F. Kaloudis en namens het Werkplein [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt vanaf 3 september 2018 een bijstandsuitkering. Zij staat ingeschreven op het adres [adres] 34 te [plaatsnaam 1] . [plaatsnaam 1] is onderdeel van de gemeente [plaatsnaam 2] .
Het Werkplein heeft aanleiding gezien onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering.
Uit de resultaten van het onderzoek heeft het Werkplein de conclusie getrokken dat eiseres niet woonachtig was op het adres [adres] 34 te [plaatsnaam 1] .
Met het primaire besluit is de uitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 3 september 2018 tot en met 19 februari 2020. Tevens is meegedeeld dat eiseres een bedrag van € 22.103,46 moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het Werkplein terecht de uitkering van eiseres heeft ingetrokken over de periode van 3 september 2018 tot en met 19 februari 2020. Tevens is in geschil of het Werkplein terecht een bedrag van € 22.103,46 heeft teruggevorderd.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres laten vallen. Het is juist dat zij in de periode in geding niet in de woning woonde, maar bij haar moeder. Primair stelt eiseres dat dit haar niet kan worden verweten, omdat zij voor langere tijd niet in de woning heeft kunnen verblijven, doordat de woning nog niet direct bewoonbaar was na het sluiten van de huurovereenkomst en door haar medische toestand. Dat ze deze periode niet in de woning kon verblijven, betekent echter niet dat ze niet bijstandsbehoeftig was. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat de terugvordering onevenredig bezwarend is.
Standpunt Werkplein
5. Het Werkplein heeft gesteld dat eiseres wel degelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres is erop gewezen dat zij verblijf elders, bijvoorbeeld door ziekte of detentie, moest doorgeven. Eiseres heeft niet gemeld dat zij niet in de woning verbleef. Het had op de weg van eiseres gelegen om hierover in contact te treden met het Werkplein. De inlichtingenplicht is objectief geformuleerd waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Omdat eiseres niet verbleef op het opgegeven adres, had zij geen recht op bijstand vanuit de gemeente [plaatsnaam 2] . Er is in de periode in geding geen sprake geweest van een situatie dat eiseres in [plaatsnaam 1] woonde. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin wordt teruggekeerd naar haar woning. Er is geen ruimte voor een belangenafweging, omdat in de wet de verplichting is opgenomen de uitkering te herzien of in te trekken en terug te vorderen.
Beoordeling rechtbank
6. Niet in geschil is dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had in [plaatsnaam 1] of een andere plaats in de gemeente [plaatsnaam 2] . Zij verbleef hoofdzakelijk bij haar moeder in [plaatsnaam 3] . Omdat eiseres haar hoofdverblijf niet in de gemeente [plaatsnaam 2] had, had zij ook geen recht op bijstand vanuit deze gemeente. Dat eiseres wel de wens had om in [plaatsnaam 1] te gaan wonen, maar dat dit door haar (medische) situatie gedurende bijna anderhalf jaar niet mogelijk zou zijn geweest, is onvoldoende om aanspraak te kunnen maken op een bijstandsuitkering van de gemeente [plaatsnaam 2] . Nog los van het gegeven dat van een periode van meer dan één jaar bezwaarlijk gesteld kan worden dat het om een tijdelijke situatie gaat, heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat bij haar sprake was van een dusdanige zorgbehoefte dat zij gedurende de hele periode van 3 september 2018 tot en met 19 februari 2020 niet alleen in haar woning zou hebben kunnen verblijven. Het Werkplein heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres jegens de gemeente [plaatsnaam 2] geen aanspraak heeft op bijstandsuitkering. De vraag of eiseres wel of niet bijstandsbehoeftig was, is dan niet meer relevant.
Dat het Werkplein volledigheidshalve ook nog heeft bekeken of eiseres mogelijk recht had op bijstand vanuit een andere gemeente die binnen het werkgebied van het Werkplein valt, betekent niet dat het recht op uitkering vanuit de gemeente [plaatsnaam 2] niet kan worden vastgesteld. Immers, ook als eiseres in een andere gemeente recht op bijstand zou hebben gehad, blijft onverminderd het oordeel staan dat zij geen recht op bijstand heeft vanuit de gemeente [plaatsnaam 2] , nu zij daar niet woonachtig was.
7. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres heeft doorgegeven dat zij bij haar moeder in [plaatsnaam 3] verbleef. Het Werkplein heeft gesteld dat eiseres pas voor het eerst op 19 november 2019 tijdens een gesprek met de werkcoach melding heeft gemaakt van het feit dat zij voornamelijk bij haar moeder verblijft. Eiseres heeft gesteld dat zij hiervan vaker melding heeft gemaakt, maar dat het Werkplein dit niet eerder heeft genoteerd.
Het Werkplein heeft ter zitting toegelicht dat de klantmanager van ieder gesprek een registratie maakt en dat het ook altijd wordt geregistreerd als er een (wijzigings)formulier bij de afdeling inkomen binnenkomt. Hoewel er wel eerder een controle heeft plaatsgevonden, had die controle uitsluitend betrekking op stortingen die te zien waren op de bankafschriften. Een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie heeft niet eerder plaatsgevonden. Nu eiseres niet nader heeft kunnen onderbouwen wanneer, op welke wijze en bij wie zij eerder melding zou hebben gemaakt dat ze bij haar moeder verbleef, heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de stelling van het Werkplein dat geen melding is gemaakt van de feitelijke verblijfsituatie van eiseres. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er dan ook van uit dat eiseres de inlichtingenplicht heeft overtreden. Of eiseres daarvan een verwijt kan worden gemaakt, is daarbij niet relevant. Zoals de Centrale Raad van Beroep al eerder heeft overwogen, is de inlichtingenverplichting een geobjectiveerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [1]
8. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is het Werkplein gehouden om de uitkering in te trekken als er als gevolg van de overtreding inlichtingenplicht ten onrechte uitkering is versterkt. Zoals hiervoor is overwogen had eiseres vanuit de gemeente [plaatsnaam 2] geen recht op bijstand en heeft zij de inlichtingenplicht overtreden. Het Werkplein heeft dan ook terecht de uitkering ingetrokken.
9. Ingevolge artikel 58 van de Participatiewet is het Werkplein verplicht om ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen als er sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Dit is alleen anders als er sprake is van een dringende reden. Voor het aannemen van dringende redenen moet sprake zijn van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [2] Dat eiseres eerder een schuldhulpverlenings-traject met succes heeft afgerond en dat zij nu, omdat het maar om één schuld gaat, niet meer opnieuw in aanmerking komt voor een schuldhulpverleningstraject maakt niet dat er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Duidelijk is dat eiseres, gelet op het hoge terugvorderingsbedrag, lange tijd met een inhouding op haar uitkering zal worden geconfronteerd. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen.
10. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit stand houdt en dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandverlenend orgaan de kosten van bijstand terug als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te