ECLI:NL:RBZWB:2022:2820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, waarbij het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% heeft vastgesteld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.L. Kloots, betwist deze beslissing en stelt dat de beperkingen van werkneemster duurzaam zijn, terwijl het UWV van mening is dat met gerichte behandeling verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster, maar richt zich op de vraag of het UWV terecht de loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster te toetsen aan het beoordelingskader en om een gemotiveerde onderbouwing te geven voor de stelling dat verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht. De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op zes weken en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, waardoor het beroep van eiser gegrond is verklaard. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen, met de mogelijkheid voor eiser om te reageren op de herstelpoging. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/677 WIA T

tussenuitspraak van 24 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser]( [naam eiser] ), te [plaatsnaam 1] , eiser,
arts-gemachtigde: mr. R.L. Kloots,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkneemster], te [plaatsnaam 2] , (werkneemster).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering aan werkneemster ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 27 april 2020 in de vorm van een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (loongerelateerde WGA-uitkering) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 29 maart 2020 (primair besluit) aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend met ingang van 27 april 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,37%.
Met het bestreden besluit van 22 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2021. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV heeft gereageerd op het beroepschrift en de aanvulling daarop.
1.4
Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiser. Bij beslissing van 4 juni 2021 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiser van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het UWV mr. M. Reitsma, en werkneemster, vergezeld van haar echtgenoot.
1.6
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

2. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster volledig (100%) arbeidsongeschikt is. De rechtbank beoordeelt in dit beroep of het UWV terecht aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, omdat de beperkingen van werkneemster niet duurzaam zijn.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bij de beoordeling of bij werkneemster sprake is van duurzame beperkingen is van belang of sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie [1] dan wel van een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat [2] .
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, werkneemster gesproken op een hoorzitting, een medisch onderzoek verricht en een deskundige gevraagd te rapporteren.
Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de beperkingen van werkneemster niet duurzaam. De verzekeringsarts b&b is van mening dat met gerichte behandeling en de inzet van arbeidsre-integratie verbetering van de mogelijkheden in persoonlijk en sociaal functioneren alsmede de energetische belastbaarheid mag worden verwacht.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de beperkingen van werkneemster duurzaam zijn omdat behandelingen al hebben plaatsgevonden, de nog aanwezige beperkingen vastgesteld zijn in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en deze beperkingen blijvend zijn.
4.3
De rechtbank overweegt dat bij het oordeel over de duurzaamheid van de
arbeidsongeschiktheid van belang zijn: de gegevens die bekend zijn (geworden) over de gezondheidstoestand van werkneemster op de datum in geding, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten. [3]
Volgens vaste rechtspraak [4] volgt uit de wetsgeschiedenis dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Het UWV hanteert een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader het volgende:
De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid
kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid.;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
4.4
De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, niet blijkt dat de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster kenbaar getoetst is aan het hiervoor genoemde beoordelingskader. Daarbij komt dat de verzekeringsarts b&b zijn standpunt dat met gerichte behandeling verbetering van de belastbaarheid van werkneemster mag worden verwacht, slechts heeft gebaseerd op de rapportage van de door het UWV ingeschakelde deskundige. Deze deskundige heeft geadviseerd om alsnog een behandeling bij een specifieke instantie in te schakelen. De deskundige heeft echter niet gemotiveerd waarom een behandeling bij deze instantie, in tegenstelling tot de diverse behandelingen die werkneemster al heeft gevolgd (zie actueel oordeel bedrijfsarts van 31 december 2019, gedingstuk 515, onder het kopje verloop van de ongeschiktheid tot werken: behandelingen in zorginstelling, multidisciplinair behandeltraject, curatief behandeltraject en traject bij NAH reïntegratie en de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 6 januari 2020, pagina 2: eenmalig EMDR) wel zou kunnen leiden tot verbetering van de belastbaarheid van werkneemster, en de verzekeringsarts b&b evenmin. Dit klemt temeer nu de primaire verzekeringsarts in zijn rapportage van 5 maart 2020 heeft aangegeven dat er sprake lijkt van een eindsituatie en dat de meeste winst vaak al is geboekt in de 1e 2 jaar na een dergelijk ongeval.
De rechtbank is verder van oordeel dat de in de FML van 6 januari 2021 vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week, gelet op het dagverhaal van werkneemster en de bevindingen van de bedrijfsarts (gedingstuk 292), onvoldoende is onderbouwd.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog de duurzaamheid van werkneemsters beperkingen kenbaar te toetsen aan het beoordelingskader en een gemotiveerde onderbouwing te geven voor de stelling dat met gerichte behandeling verbetering van de belastbaarheid van werkneemster mag worden verwacht en voor de vastgestelde urenbeperking. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank (de arts-gemachtigde van) eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen
binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van
hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek
te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de
rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA.
2.Zie artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.