In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2022, werd het beroep van eiser tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg behandeld. De burgemeester had op 23 maart 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de garagebox van eiser voor zes maanden werd gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, huurder van de garagebox, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 25 september 2020. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de sluiting, omdat hij de huur moest doorbetalen zonder gebruik te kunnen maken van de garagebox. De rechtbank oordeelde dat er procesbelang was en ging over tot inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De rechtbank onderzocht of de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen. Eiser betwistte dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in de garagebox aangetroffen goederen bestemd waren voor professionele hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen goederen, waaronder koolstoffilters en groeimiddelen, in combinatie gebruikt konden worden voor hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor professionele hennepteelt, mede gezien een eerdere veroordeling van eiser in 2009 voor het vervaardigen van softdrugs.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de burgemeester terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de garagebox te sluiten. De sluiting was niet in strijd met de beleidsregels, aangezien deze in het voordeel van eiser was, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.