ECLI:NL:RBZWB:2022:286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9288
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van een garagebox

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2022, werd het beroep van eiser tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg behandeld. De burgemeester had op 23 maart 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de garagebox van eiser voor zes maanden werd gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, huurder van de garagebox, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 25 september 2020. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de sluiting, omdat hij de huur moest doorbetalen zonder gebruik te kunnen maken van de garagebox. De rechtbank oordeelde dat er procesbelang was en ging over tot inhoudelijke beoordeling van het geschil.

De rechtbank onderzocht of de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen. Eiser betwistte dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in de garagebox aangetroffen goederen bestemd waren voor professionele hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen goederen, waaronder koolstoffilters en groeimiddelen, in combinatie gebruikt konden worden voor hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor professionele hennepteelt, mede gezien een eerdere veroordeling van eiser in 2009 voor het vervaardigen van softdrugs.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de burgemeester terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de garagebox te sluiten. De sluiting was niet in strijd met de beleidsregels, aangezien deze in het voordeel van eiser was, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9288 OPIUMW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. de Jong,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2020 (primaire besluit) heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat de garagebox aan de [adres] in [Plaatsnaam] op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden wordt gesloten.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en mr. M.F.M. van Gansen namens de burgemeester.

Overwegingen

1. Feiten

Eiser is de huurder van een garagebox aan de [adres] in [Plaatsnaam] (hierna: de garagebox). De eigenaren van de garagebox zijn [eigenaar1] en [eigenaar2] .
Op 27 november 2019 heeft een bestuurlijke controle van de garagebox plaatsgevonden door de politie Zeeland-West-Brabant en een medewerker van netwerkbeheerder Enexis. Uit de bestuurlijke rapportage van 4 januari 2020 blijkt dat tijdens de controle de volgende goederen zijn aangetroffen.
  • 1 x Koolstoffilter groot;
  • 2 x Koolstoffilter klein;
  • 8 x Transformatoren;
  • 8 x Armaturen;
  • 1 x Ventilator;
  • 2 x Afzuigventilator;
  • 1 x Schakelkast;
  • 8 x Cans groeimiddel;
  • 8 x Assimilatielamp (400 Watt);
  • 1 x Slakkenhuis;
  • 1 x Aanzuigventilator.
Bij brief van 4 februari 2020 heeft de burgemeester zowel eiser als de eigenaren van de garagebox medegedeeld voornemens te zijn een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de garagebox voor de duur van zes maanden.
In het primaire besluit heeft de burgemeester de eigenaren van de garagebox gelast om de garagebox te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 30 maart 2020 voor een periode van zes maanden. Aan hen is medegedeeld dat aan de last kan worden voldaan door de garagebox af te sluiten en het slot eventueel te vervangen, zodat de garagebox niet kan worden betreden. Hierna wordt deze verzegeld. Wanneer zij zelf niet aan de last voldoen, zal de burgemeester de garagebox met toepassing van bestuursdwang laten afsluiten. Het slot wordt dan op kosten van de eigenaren van de garagebox vervangen. Wanneer de garagebox is afgesloten en verzegeld mag deze niet meer worden betreden, tenzij medewerkers van Toezicht en Handhaving toegang verschaffen. De verzegeling mag gedurende de sluitingsperiode niet worden doorbroken. Een kopie van het primaire besluit is aan eiser verzonden.
Op 30 maart 2020 is de garagebox met toepassing van bestuursdwang afgesloten.
Eiser heeft daar als huurder bij brief van 21 april 2020 bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd.

2. Procesbelang

2.1
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan bestaan indien de betrokkene stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is wel vereist dat de betrokken tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Indien de beweerdelijk geleden schade niet het gevolg kan zijn van het in het geding zijnde besluit, kan aan het stellen van die schade geen procesbelang worden ontleend. [1]
2.2
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij schade heeft geleden nu hij gedurende de sluitingsperiode de huur heeft moeten doorbetalen, terwijl hij geen gebruik heeft kunnen maken van de garagebox. De burgemeester heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij niet onaannemelijk acht dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit nu niet gebleken is dat de huurovereenkomst is ontbonden. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen niet te volgen in hun eensluidende standpunt dat sprake is van procesbelang. De rechtbank zal dan ook overgaan tot inhoudelijke beoordeling van het geschil.
3. Beroepsgronden
Eiser betwist dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden goederen bestemd waren voor het bedrijfsmatig opzetten van een hennepplantage (hierna: professionele hennepteelt). De door de burgemeester in het bestreden besluit getrokken conclusies missen feitelijke grondslag. De burgemeester gaat ten onrechte niet in op hoe oud de aangetroffen goederen waren, hoe lang deze al in de garagebox lagen opgeslagen en in hoeverre de goederen nog bruikbaar waren. Eiser heeft aangevoerd dat hij zelf goederen in de garagebox opslaat, maar ook anderen toestaat dat te doen. De goederen zijn in fases in de garagebox terecht gekomen. Eiser voert verder aan dat in zijn woning die op 3 december 2019 is onderzocht, niets is aangetroffen dat kan worden gerelateerd aan (professionele) hennepteelt. Volgens eiser heeft de burgemeester in zijn besluitvorming ten onrechte het opiumantecedent uit 2009 betrokken gelet op de sindsdien verstreken periode. Eiser betwist dat sprake was van loop naar de garagebox en acht sluiting van de garagebox niet proportioneel.
4. Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Bevoegdheid van de burgemeester
5.1
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [2] blijkt dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld.
5.2
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [3] is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van de garagebox over te gaan. Op 27 november 2019 zijn in de garagebox verschillende aan hennepteelt gerelateerde goederen aangetroffen. Van de aangetroffen goederen moet, met name wegens de aard en hoeveelheid daarvan, redelijkerwijs worden aangenomen dat deze in combinatie met elkaar gebruikt kunnen worden voor de professionele hennepteelt. De burgemeester heeft dat aannemelijk gemaakt door te verwijzen naar bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet en daarin opgenomen indicatoren, waaronder belichting en ventilatie. Daar heeft hij aan toegevoegd dat van de acht kannen groeimiddel hem ambtshalve bekend is dat dit regelmatig wordt gebruikt bij hennepteelt. Dit geldt ook voor de slakkenhuisventilatoren. Verder heeft de burgemeester aangevoerd dat ook koolstoffilters specifiek worden ingezet voor hennepkwekerijen om de naar hennep geurende lucht af te zuigen. Bij de teelt van andere gewassen is dat niet nodig. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat één kweeklamp kan worden gebruikt op één vierkante meter kweekoppervlakte en dat op die oppervlakte maximaal 25 planten (20 bij 20 cm) gekweekt kunnen worden. De burgemeester heeft berekend dat bij 16 planten per lamp met de hoeveelheid aangetroffen lampen ongeveer 128 hennepplanten gekweekt kunnen worden. Dat wellicht niet alle goederen zijn aangetroffen om een hennepkwekerij op te zetten, maakt niet dat de burgemeester niet bevoegd was een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een professionele hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester – gelet op voornoemde jurisprudentie – bevoegd zijn. Ook de omstandigheid dat de burgemeester geen acht zou hebben geslagen op de toestand waarin de aangetroffen goederen zich bevonden, doet aan bovenstaande conclusie niet af. Ze waren niet kennelijk ongeschikt voor de hennepteelt.
5.4
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor professionele hennepteelt. Uit de bestuurlijke rapportage is gebleken dat eiser in 2009 veroordeeld is voor het vervaardigen van softdrugs. Gelet hierop in samenhang bezien met de aard en hoeveelheid van de goederen die zijn aangetroffen, kan worden afgeleid dat eiser in ieder geval ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een professionele hennepplantage. Dat eiser niet zou weten hoe de goederen in de garagebox terecht zijn gekomen, zoals namens hem ter zitting is gesteld, heeft eiser onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank is bovendien van oordeel dat eiser als enige huurder van de garagebox verantwoordelijk is voor wat daarin is opgeslagen.
6. Uitoefening van de bevoegdheid
6.1
Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester de Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (hierna: Beleidsregels) vastgesteld. Indien in een lokaal voorwerpen en/of stoffen ex artikel 11a Opiumwet voorhanden zijn volgt op grond van deze Beleidsregels bij een eerste constatering een sluiting van twaalf maanden. De sluiting van de garagebox is niet in overeenstemming met de Beleidsregels, maar de opgelegde sluiting voor de duur van zes maanden is in het voordeel van eiser.
6.2
Dat de last tot sluiting voor de duur van zes maanden binnen de grenzen van de beleidsregels blijft, betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. [4]
6.3
Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor eiser. Afgezien van de omstandigheid dat eiser de huur gedurende de sluiting heeft moeten doorbetalen, zijn de gevolgen van de sluiting voor eiser beperkt gebleven. De rechtbank overweegt dat namens eiser ter zitting niet nader is toegelicht en onderbouwd waarom de sluiting van de garagebox eisers eer of goede naam zodanig heeft aangetast, dat sprake is van een disproportioneel besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Te meer nu de burgemeester de sluitingsduur heeft beperkt tot zes maanden.
7. Conclusie
Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 21 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier R.A. Karsten-Badal, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 7:15
(…)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
(…).

Opiumwet

Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(…);
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(…).
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
(…)
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a voorhanden is.

Aanwijzing Opiumwet

Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet

(…)
Definitie voorbereidingshandelingen
In deze beleidsregel wordt onder voorbereidingshandelingen verstaan: het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet of artikel 11a van de Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige en/of professionele hennepteelt. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat.
Grootschalige en/of professionele hennepteelt
Artikel 11a van de Opiumwet stelt alleen de voorbereiding strafbaar van teelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet) dan wel de voorbereiding van teelt van een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet). Bij de vaststelling van hetgeen wat beroeps- of bedrijfsmatige (hierna: professionele) teelt is, spelen de volgende factoren, terug te vinden in de Aanwijzing Opiumwet, een rol:
-De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten; Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik;
-De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet);
-Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen;
-Het doel van de teelt. Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Signaalfunctie
Een zichtbare sluiting beoogt drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in het pand te voorkomen (preventieve werking) en een signaal te geven aan drugscriminelen en gebruikers van panden in de directe omgeving dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit wat de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat.
(…)
Ad II Woningen en/of daarbij behorende erven: drugshandel/ voorbereidingshandelingen
Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer. De burgemeester verstaat in het kader van de bestuurlijke handhaving van de Opiumwet onder een woning een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning wordt en kan worden gebruikt (woongenot). Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit constatering van de feitelijke situatie ter plaatse.
(…)
Ad III Lokalen en/of daarbij behorende erven: drugshandel/ voorbereidingshandelingen
Onder de in deze rubriek bedoelde panden vallen de voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (zoals winkels en horecabedrijven) en de niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (zoals loodsen, magazijnen).
Drugshandel/ voorbereidingshandelingen in of bij lokalen vormt eveneens een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en legt een zware druk op de omgeving. De aanwezigheid wordt als zeer belastend ervaren en vormt een bedreiging voor de veiligheid in de buurt en leidt vaak tot verloedering van het straatbeeld.
(…)
- softdrugs in lokalen en/of bij lokalen behorende erven
Indien in lokalen en/of bij lokalen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs), met een handelsvoorraad van > 5 planten/stekken en/of > 30 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet voorhanden is/zijn, volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 6 maanden. Bij een 2de overtreding van de Opiumwet in een lokaal en/of bij lokalen behorende erven binnen vijf jaar na de eerste constatering, vindt er een sluiting plaats van 12 maanden. Bij een 3de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de tweede constatering, vindt er een sluiting van 24 maanden plaats. Bij een 4de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de derde constatering, vindt er een sluiting voor onbepaalde tijd plaats.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2862 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.
2.ABRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368, r.o. 4.1 en ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, r.o. 5.
3.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3.
4.ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.