Op 17 juni 2022 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek dat op 30 mei 2022 was ingediend door Stichting Sadakha Tilburg, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de leden van de rechtbank die betrokken waren bij een andere procedure met zaaknummer BRE 21/901 PW. De griffie heeft op 1 juni 2022 een brief gestuurd naar de gemachtigde met het verzoek om te specificeren tegen wie het wrakingsverzoek precies was gericht, omdat dit niet duidelijk was. De gemachtigde heeft echter geen reactie gegeven, waardoor de wrakingskamer niet kon vaststellen tegen welke specifieke rechter het verzoek was ingediend.
De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat een wrakingsverzoek zich moet richten tot een specifieke rechter. De wrakingsgrond moet bovendien betrekking hebben op feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen. Het verzoek om wraking van 'de leden van de rechtbank' is niet toegestaan volgens de geldende jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad van 8 augustus 2003. Gezien de kennelijke niet-ontvankelijkheid heeft de wrakingskamer besloten om geen mondelinge behandeling van het verzoek te houden, conform het wrakingsprotocol van de rechtbank.
De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.