In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 juni 2022, wordt de weigering van de burgemeester van Oosterhout om een horecaexploitatievergunning te verlenen aan eiser, besproken. Eiser had op 22 april 2020 een vergunning aangevraagd voor de exploitatie van een restaurant, maar de burgemeester weigerde deze op basis van de stelling dat eiser niet voldeed aan de eisen van 'goed levensgedrag' zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester baseerde zijn beslissing op antecedenten van eiser, waaronder veroordelingen voor drugshandel en verkeersdelicten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en de rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de feiten en omstandigheden die aan de weigering ten grondslag liggen relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Ook is niet duidelijk gemaakt hoe eiser had kunnen weten dat hij niet voldeed aan de eisen van goed levensgedrag. De rechtbank geeft de burgemeester de gelegenheid om deze motiveringsgebreken te herstellen binnen een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te motiveren, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van 'slecht levensgedrag' en de gevolgen daarvan voor vergunningverlening. De rechtbank stelt dat de burgemeester moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf en hoe deze in het licht van de Dienstenrichtlijn moeten worden beoordeeld.