In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd van € 17.344, met een belastingrente van € 839. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb correct is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op verrekening van verliezen die geleden zijn voor een aandeelhouderswijziging. De rechtbank concludeert dat de verliezen niet verrekenbaar zijn, omdat niet voldaan is aan de inkrimpingstoets van artikel 20a van de Wet Vpb. De rechtbank stelt vast dat de omvang van de werkzaamheden van belanghebbende direct voorafgaand aan de aandeelhouderswijziging met meer dan 30% is ingekrompen. Hierdoor kan belanghebbende de verliezen niet verrekenen met de winst in 2016. Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag Vpb 2016.