ECLI:NL:RBZWB:2022:3540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1240
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen met betrekking tot de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De zaak betreft een reeks besluiten die zijn genomen tussen augustus 2020 en september 2021, waarbij de omvang van de toegekende huishoudelijke ondersteuning varieerde. Eiseres heeft in eerste instantie huishoudelijke ondersteuning aangevraagd vanwege problemen met de zorgaanbieder Matilda. Het college heeft in verschillende besluiten de omvang van de ondersteuning aangepast, wat heeft geleid tot een juridisch geschil over de toekenning van uren en de noodzaak van extra ondersteuning vanwege specifieke gezondheidsproblemen van eiseres, zoals allergieën en incontinentie.

De rechtbank heeft op 28 juni 2022 uitspraak gedaan. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college inmiddels een beslissing had genomen. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegekende uren voldoende waren om een schoon en leefbaar huis te waarborgen. De rechtbank heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de behoeften van de cliënt in relatie tot de beschikbare ondersteuning en de rol van het college in het toekennen van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wmo.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1240 Wmo

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen (het college), verweerder

Procesverloop

In het besluit van 21 augustus 2020 (primair besluit I) heeft het college huishoudelijke ondersteuning door TWB aan eiseres toegekend voor de periode van 7 september 2020 tot en met 9 september 2024 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
In het besluit van 25 september 2020 (primair besluit II) heeft het college primair besluit I ingetrokken. Daarbij is huishoudelijke ondersteuning door Poetszorg toegekend voor de periode van 24 september 2020 tot en met 9 september 2024.
In het besluit van 9 februari 2021 (primair besluit III) heeft het college primair besluit II laten vervallen. Er is huishoudelijke ondersteuning met was toekend voor 6 uur per week voor de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 januari 2022.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door haar tegen primair besluit I gemaakte bezwaar.
In het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het college heeft bepaald dat eiseres aanspraak maakt op 6 uur en 30 minuten huishoudelijke ondersteuning met was voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Op 8 september 2021 (bestreden besluit II) heeft het college een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het college 7,5 uur huishoudelijke ondersteuning toegekend voor de periode van 1 februari 2021 tot en met september 2024.
Eiseres heeft daarop ook gronden aangevoerd tegen bestreden besluit II.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr1] en [vertegenwoordiger vwr2] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft zich op 8 maart 2019 gemeld bij het college voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo. Het college heeft bij besluit van 3 september 2019 huishoudelijke ondersteuning plus door zorgaanbieder Matilda aan eiseres toegekend voor de periode van 9 september 2019 tot en met 9 september 2024.
Eiseres heeft zich op 11 mei 2020 opnieuw gemeld bij het college, omdat zij problemen ervaart met Matilda en graag een andere zorgaanbieder wil. Op 29 juni 2020 heeft zij daartoe een aanvraag ingediend, waarbij zij heeft aangegeven graag huishoudelijke ondersteuning te willen ontvangen van TWB.
In primair besluit I heeft het college huishoudelijke ondersteuning door TWB aan eiseres toegekend voor de periode van 7 september 2020 tot en met 9 september 2024. Eiseres heeft op 3 september 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In primair besluit II heeft het college primair besluit I ingetrokken. Voor de periode van 24 september 2020 tot en met 9 september 2024 is huishoudelijke hulp van Poetszorg toegekend. Op 14 oktober 2020 heeft eiseres aangegeven dat haar bezwaar van rechtswege mede betrekking heeft op primair besluit II.
Op 27 december 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
In primair besluit III stelt het college dat primair besluit II komt te vervallen. Daarbij is aangegeven dat eiseres van 16 december 2020 tot en met 31 januari 2021 tijdelijk 6,5 uur huishoudelijke ondersteuning plus was ontving. Besloten is om 6 uur per week huishoudelijke ondersteuning met was toe te kennen voor de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 januari 2022. Er wordt een afbouwregeling geboden van 3 maanden, zodat 6,5 uur wordt toegekend voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 april 2021.
In een e-mail van 11 februari 2021 stelt eiseres dat zij haar bezwaar handhaaft. Op 22 februari 2021 heeft zij haar bezwaargronden aangevuld.
Op 16 maart 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
Bij bestreden besluit I is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is 6,5 uur huishoudelijke ondersteuning met was toegekend voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft het college een bedrag van € 1.442,- aan verbeurde dwangsommen aan eiseres toegekend. Eiseres heeft gronden aangevoerd tegen bestreden besluit I.
Bij bestreden besluit II heeft het college bestreden besluit I gewijzigd. Er is een indicatie afgegeven voor 7,5 uur per week voor de periode van 1 februari 2021 tot en met september 2024. Eiseres heeft ook tegen dit besluit gronden aangevoerd.

Beroepsgronden

2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich nog altijd niet kan vinden in de omvang van de toegekende huishoudelijke ondersteuning. Zij stelt dat er afstemming dient te bestaan tussen de frequentie van de huishoudelijke werkzaamheden als genoemd in het leveringsplan en het toe te kennen aantal uren op grond van het CIZ Protocol. Volgens eiseres moet er extra tijd worden toegekend voor zware schoonmaakwerkzaamheden in verband met haar allergie voor huisstofmijt, haar incontinentie en het gebruik van een stoma. Zij stelt verder dat er geen feitelijke grondslag is voor het oordeel dat haar zelfredzaamheid op het gebied van het gebruik van de stoma nog te verbeteren valt.

Wettelijk kader

3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen
4.1
Eiseres heeft een beroep niet tijdig beslissen ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Na indiening van het beroep heeft het college alsnog een beslissing op bezwaar genomen. Omdat er inmiddels is beslist op het bezwaarschrift van eiseres, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen echter wel terecht is ingediend. Het college had immers tot 15 november 2020 de tijd om op het bezwaar van eiseres te beslissen. Op 11 november 2020 heeft het college de beslistermijn met zes weken verlengd, zodat er uiterlijk op 23 december 2020 een beslissing op bezwaar genomen had moeten zijn. Het college heeft bestreden besluit I echter pas op 6 mei 2021 genomen. Omdat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten. Voor de berekening daarvan verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
4.3
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen.
Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit I
5. De rechtbank merkt bestreden besluit II aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Op grond van dit artikel heeft het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. Omdat bij bestreden besluit II per 1 februari 2021 een gewijzigde indicatie voor 7,5 uur is afgegeven, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Daarom verklaart de rechtbank haar beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit II
6.1
Niet in geschil is dat het college bij de indicering van het aantal toe te kennen uren huishoudelijke hulp gebruik heeft kunnen maken van het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ van april 2005 (het CIZ Protocol). Op basis van het CIZ Protocol heeft het college 7,5 uur per week aan huishoudelijke hulp aan eiseres toegekend. In het bestreden besluit heeft het college aangegeven hoe deze omvang is bepaald. Daaruit blijkt dat de basis van 360 minuten per week voor licht en zwaar huishoudelijk werk en bewassing voor een tweepersoonshuishouden is toegekend. Daarnaast is 40 minuten (twee maal 20 minuten) extra tijd voor licht huishoudelijk werk toegekend vanwege eiseres’ allergie voor huisstofmijt. Ook is er 20 minuten extra tijd toegekend voor zwaar huishoudelijke werk in verband met de allergie van eiseres en de verhoogde vervuilingsgraad. Tot slot is er 30 minuten extra tijd toegekend voor extra bewassing in verband met de incontinentie van eiseres.
6.2
Eiseres heeft in eerste instantie aangevoerd dat voor alle werkzaamheden extra tijd moet worden toegekend. Ter zitting heeft zij echter aangegeven dat de extra tijd voor licht huishoudelijk werk en voor bewassing niet langer in geschil is. Zij stelt enkel nog dat er extra tijd moet worden toegekend voor zwaar huishoudelijk werk. Zij bedoelt hiermee te zeggen dat een deel van het zware huishoudelijke werk frequenter moet worden uitgevoerd, waardoor er meer tijd nodig is. Er wordt gevraagd om 90 minuten extra tijd aan huishoudelijk werk toe te kennen vanwege die grotere frequentie.
In reactie hierop heeft het college gesteld dat er geen aanleiding bestaat hiervoor extra tijd toe te kennen. Daarbij heeft het college gewezen op de toegekende basisomvang van 360 minuten per week voor een tweepersoonshuishouden, waaronder ook 90 minuten voor zwaar huishoudelijk werk valt. Het CIZ Protocol biedt geen handvatten om te bepalen hoeveel extra tijd er nodig is voor zwaar huishoudelijk werk in verband met specifieke aandoeningen en beperkingen van een betrokkene. Het college heeft toegelicht dat er in het geval van eiseres 20 minuten extra tijd aan zwaar huishoudelijk werk is toegekend vanwege eiseres’ allergie voor huisstofmijt en de extra vervuilingsgraad wegens haar incontinentie en het gebruik van een stoma. Mede op grond van verkregen informatie van eiseres en de stomaverpleegkundige wordt dit voldoende geacht om het huis schoon en leefbaar te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen.
6.3
Eiseres heeft niet onderbouwd waarom er extra tijd moet worden toegekend tot een totaal van 9 uur per week aan huishoudelijke hulp. Ter zitting heeft zij wel een toelichting gegeven op welke taken volgens haar extra gedaan moeten worden of vaker dan in het leveringsplan vermeld staat. Verder is naar voren gebracht hoeveel tijd die extra dan wel frequentere werkzaamheden kosten. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het leveringsplan echter niet op het bepalen van de omvang van het aantal toe te kennen uren aan huishoudelijke hulp, maar op de uitvoering van die hulp. Zoals het college heeft toegelicht, zijn de taken die vermeld staan in het leveringsplan verdisconteerd in de op basis van het CIZ Protocol toegekende uren. Bovendien is gesteld noch gebleken dat met 7,5 uur per week het resultaat van een schoon en leefbaar huis niet kan worden bereikt. Verder heeft eiseres ter zitting aangegeven dat de onderbouwing niet in het CIZ Protocol te vinden is, maar heeft zij zelf geprobeerd te objectiveren hoeveel extra minuten nodig zijn. Deze onderbouwing is echter onvoldoende, nu er geen objectief kader is waarop deze aannames steunen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te concluderen dat er het college meer uren toe had moeten kennen. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
7. Zoals onder overweging 4.3 reeds werd vermeld, zal de rechtbank zal het college in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Eiseres heeft immers terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert wegingsfactor 0,5 vanwege de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit als licht moeten worden beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3693).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
maatschappelijke ondersteuning:
1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°.bieden van beschermd wonen en opvang;
-
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
-
participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
-
zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5
1. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
2. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.