ECLI:NL:RBZWB:2022:3544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022, werd het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, ongegrond verklaard. Eiser had op 16 april 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV op 10 december 2019 werd afgewezen. Het UWV stelde dat eiser per 17 april 2019 geen recht had op de uitkering, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong. Eiser voerde aan dat hij op zijn 16e uit huis was gezet en daardoor niet bekend was met de Wajong-regeling. Hij stelde dat hij op zijn 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna geen arbeidsvermogen had door psychische aandoeningen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en PTSS.

De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om aan te tonen dat eiser op zijn 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiser lag, aangezien hij een laattijdige aanvraag had ingediend. De rechtbank vond dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij op de relevante momenten geen arbeidsvermogen had. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de Wajong-uitkering in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7569 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.P.E. de Brouwer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 10 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per
17 april 2019 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
In een besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 1 april 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en een waarnemend kantoorgenoot van zijn gemachtigde,
mr. M.C.J. Heinen. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser, geboren op 11 december 1985, heeft op 16 april 2019 bij het UWV een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd per 17 april 2019 (datum aanvraag) aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.
2.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Beoordeling van het geschil
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
3.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 29 oktober 2019, waarbij psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft het dossier bestudeerd en heeft het dossier besproken in het casuïstiek overleg. De verzekeringsarts rapporteert op
9 december 2019 het volgende. Eiser is recent (oktober 2018) door het Openbaar Ministerie uitgebreid psychiatrisch gediagnosticeerd. Er blijkt sprake te zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Daarnaast geeft eiser aan dat hij vroeger is gediagnosticeerd met ADHD. Op het moment van beoordelen is er geen sprake van arbeidsvermogen vanwege het ontbreken van werknemersvaardigheden door agressie-problematiek. Door forse agressie, die door het minste of geringste uitgelokt kan worden, kan hij niet werken in een arbeidsorganisatie. Dit is ook niet te overwinnen met begeleiding. Er dient gekeken te worden wanneer hij zijn arbeidsvermogen is verloren. De ADHD en antisociale persoonlijkheidsstoornis zullen, gezien de aard van de aandoening, reeds op het 18e levensjaar aanwezig zijn geweest. Ook komt in de anamnese en hetero-anamnese duidelijk naar voren dat eiser rond die leeftijd gedragsproblemen liet zien. Het is echter niet duidelijk welke beperkingen er op die leeftijd bestonden en of er toen sprake was van het ontbreken van arbeidsvermogen. Hierover kan onvoldoende informatie worden teruggehaald. De agressie wordt veroorzaakt door zowel de antisociale persoonlijkheidsstoornis als door de PTSS. De PTSS heeft eiser opgelopen in de periode dat hij opgesloten zat in de gevangenis in Peru op de leeftijd van 20 tot 28 jaar. Het feit dat arbeidsvermogen ontbreekt, is ontstaan na het optreden van de nieuwe ziekteoorzaak, die zijn aanvankelijke klachten heeft verergerd. Er kan niet worden vastgesteld of eiser ook op de leeftijd van 18 jaar geen arbeidsvermogen had en wanneer, indien dit wel het geval was, hij zijn arbeidsvermogen heeft verloren.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert op 10 juni 2020 het volgende. Op basis van de beschikbare gegevens wordt de conclusie van de primaire verzekeringsarts gevolgd dat eiser op dit moment geen arbeidsvermogen heeft. Voor de Wajong is van belang of deze situatie ook al op 18-jarige leeftijd aanwezig was en die vraag wordt ontkennend beantwoord. Feit is dat er over eisers situatie op 18-jarige leeftijd geen documentatie aanwezig is en het er niet op lijkt dat deze nog ergens te achterhalen valt. Bij huisartsen en scholen valt geen informatie meer te achterhalen van rond zijn 18e levensjaar. Het ligt niet op de weg van het UWV om daar bij een laattijdige aanvraag zelf nog onderzoek naar te doen. Uit het feit dat eiser onderwijs heeft gevolgd, op zoek is geweest naar werk en zelfs twee jaar als kok heeft gewerkt, leidt de verzekeringsarts af dat eiser destijds wel over werknemersvaardigheden beschikte. Momenteel speelt er ook PTSS en daarvoor wordt hij behandeld. Uit het psychiatrisch rapport van oktober 2018 volgt dat de PTSS wordt gezien als het gevolg van traumatische ervaringen tijdens zijn detentie in Peru. De claim dat eiser de PTSS al in zijn vroege jeugd zou hebben ontwikkeld, wordt niet met medische gegevens onderbouwd. In het psychiatrisch rapport wordt genoemd dat er verschijnselen zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar hier worden ook kanttekeningen bij geplaatst: het antisociale gedrag van destijds kan ook gezien worden als een vorm van overlevingsstrategie.
3.2.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. Hij voert hiertoe aan dat hij op zijn 16e uit huis is gezet en op straat terechtkwam. Hierdoor was hij rond zijn 18e niet bekend met de Wajong en had hij niemand die hem daarop kon wijzen. In het basisonderwijs, bijzonder onderwijs en IVMBO had eiser te kampen met gedragsproblemen (agressie, wapen, drugs). Op zijn 17e is hij van school verwijderd. Werken was steeds van korte duur door conflicten/ruzies. Na een periode van detentie in Peru kwam eiser in Nederland wederom in de criminaliteit terecht. Uit het psychiatrisch onderzoek van oktober 2018 in opdracht van het Openbaar Ministerie blijkt dat eiser last heeft van ADHD, antisociale persoonlijkheidsstoornis, PTSS, stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en een gestoorde emotie-, agressie- en impulsregulatie. Met een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt men geboren. Hierdoor heeft eiser geen arbeidsvermogen en voldeed hij op zijn 18e aan de Wajong-criteria. Indien het UWV van mening is dat de agressie die bestaat vanwege de antisociale persoonlijkheidsstoornis ook door PTSS wordt veroorzaakt, die pas in Peru is ontstaan, is het aan het UWV om dit aan te tonen. Er is sprake van een motiveringsgebrek. Tot slot voert eiser aan dat de verzekeringsartsen meer onderzoek hadden kunnen doen, zodat het bestreden besluit tevens in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.3.
Nu eiser op 11 december 2003 (datum in geding) 18 jaar is geworden, stelt de rechtbank vast dat eiser een laattijdige aanvraag heeft ingediend voor een Wajong-uitkering. Volgens vaste rechtspraak draagt de aanvrager in dat geval de bewijslast om met objectieve medische gegevens aannemelijk te maken dat hij op 18-jarige leeftijd en vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. [1] Omdat eiser zijn aanvraag beoordeling arbeidsvermogen na 1 januari 2015 heeft ingediend is de Wajong zoals die geldt na 1 januari 2015 van toepassing.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op dit moment geen arbeidsvermogen heeft.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bij eiser in de periode in geding (op zijn 18e verjaardag en/of in de periode van vijf jaar daarna) sprake was van arbeidsvermogen (artikel 1a:1, eerste lid en tweede lid, van de Wajong).
De rechtbank overweegt dat iemand op grond van het Schattingsbesluit arbeidsvermogen heeft als hij:
1. een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. basale werknemersvaardigheden heeft;
3. ten minste een uur aaneengesloten kan werken en
4. ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Er is slechts arbeidsvermogen als aan alle genoemde vereisten is voldaan. Recht op een Wajong-uitkering ontstaat eerst indien de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Daaronder wordt op grond van het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
3.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, met name psychische klachten. De verzekeringsarts heeft eiser gezien, hem psychisch onderzocht, heeft het dossier bestudeerd en heeft het dossier voorgelegd in een casuïstiek overleg. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b in bezwaar alle beschikbare medische informatie nogmaals bestudeerd. De verzekeringsarts b&b beschikte hierbij onder andere over het psychiatrisch onderzoek in opdracht van het Openbaar Ministerie van 13 oktober 2018, informatie van huisarts [naam huisarts] van 8 november 2019, een verklaring van verhuurder/begeleider Tof Wonen van 2 september 2019, een verklaring van eisers moeder van 23 september 2019 en een behandelovereenkomst van Novadic-Kentron.
Het enkele feit dat de beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b op een enkel punt verschilt of is aangevuld, kan niet afdoen aan de onderbouwde medische beoordeling in de bezwaarfase, mede gelet op het feit dat beide verzekeringsartsen tot hetzelfde oordeel komen. Verder geeft wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de rechtbank ook geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b rekening heeft gehouden met de recent gediagnosticeerde psychische aandoeningen, zoals dit is neergelegd in de beschikbare medische gegevens, met name het psychiatrische rapport van 13 oktober 2018.
Ten aanzien van het beoordelingsmoment van eisers 18e verjaardag overweegt de rechtbank dat de verzekeringsartsen terecht hebben geconcludeerd dat hierover geen of onvoldoende objectieve, medische informatie beschikbaar was en dat ook uit meer recente gegevens niet blijkt dat de beoordeling van de verzekeringsarts b&b onjuist is geweest ten aanzien van dit beoordelingsmoment. Zo ontbreken gegevens waaruit zou blijken dat op 18-jarige leeftijd sprake was van PTSS. Indien uitgegaan wordt van ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis op 18-jarige leeftijd, worden gedragsproblemen aannemelijk geacht, maar - bij gebreke van (medische) informatie – blijven de beperkingen op die leeftijd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden tot het ontbreken van arbeidsvermogen, onduidelijk. Daarmee kan dan ook niet gezegd worden dat de agressieproblematiek die voortkomt uit de persoonlijkheidsstoornis, rond het 18e levensjaar zodanig was dat toen reeds arbeidsvermogen ontbrak.
3.3.2.
Ten aanzien van de beoordelingsperiode van vijf jaar na eisers 18e verjaardag overweegt de rechtbank dat, nu sprake is van een laattijdige aanvraag, het UWV ook moest onderzoeken of eiser binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. [2] Het UWV heeft in dit kader overwogen dat ten tijde van de aanvraag arbeidsvermogen ontbreekt, maar dat er geen gegevens zijn om te kunnen beoordelen vanaf welk moment in het verleden dit het geval is. Gegevens waaruit blijkt dat de agressieproblematiek vanuit een persoonlijkheidsstoornis op 18-jarige leeftijd, zich in de vijf jaren daarna zodanig heeft ontwikkeld dat sprake was van het reeds in die periode ontbreken van arbeidsvermogen vanuit deze oorzaak, zijn niet voorhanden. Zoals hiervoor overwogen kan uit de beschikbare medische informatie ook niet worden geconcludeerd dat de door eiser benadrukte ernstige klachten vanuit PTSS op zijn 18e verjaardag bestonden. In het psychiatrisch rapport van 13 oktober 2018 wordt het ontstaan van PTSS gekoppeld aan de periode van detentie in Peru op de leeftijd van 20 tot en met 28 jaar. Daarmee komt de eventuele in de periode van vijf jaar ontstane aanvullende psychische problematiek voort uit een andere oorzaak dan de problematiek waarmee eiser op zijn 18e werd geconfronteerd. Aldus is niet voldaan aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong. Eiser is daarom ook niet vijf jaar na de 18e verjaardag jonggehandicapte geworden.
3.3.3.
Eisers beroepsgrond dat het op de weg van het UWV lag om meer medische informatie te verkrijgen, verdraagt zich niet met de op eiser rustende bewijslast, zoals hiervoor al is overwogen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek op dit punt.
Op grond van het voorgaande heeft het UWV op goede gronden geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Zeker nu de bewijslast bij een laattijdige Wajong-aanvraag bij eiser ligt, lag het op zijn weg om deze informatie te overleggen aan het UWV. Dat eiser dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd per 17 april 2019. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, worden eisers proceskosten niet vergoed. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
Artikel 1a:1 van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
(…)
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
(…)
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1583, en van 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:578.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:578.