In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022, werd het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, ongegrond verklaard. Eiser had op 16 april 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV op 10 december 2019 werd afgewezen. Het UWV stelde dat eiser per 17 april 2019 geen recht had op de uitkering, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong. Eiser voerde aan dat hij op zijn 16e uit huis was gezet en daardoor niet bekend was met de Wajong-regeling. Hij stelde dat hij op zijn 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna geen arbeidsvermogen had door psychische aandoeningen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en PTSS.
De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om aan te tonen dat eiser op zijn 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiser lag, aangezien hij een laattijdige aanvraag had ingediend. De rechtbank vond dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij op de relevante momenten geen arbeidsvermogen had. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de Wajong-uitkering in stand.