ECLI:NL:RBZWB:2022:3632

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
BRE- 22_3164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een gebiedsverbod door de burgemeester van Gilze en Rijen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een gebiedsverbod heeft gekregen van de burgemeester van Gilze en Rijen, behandeld. Het gebiedsverbod werd opgelegd op 2 mei 2022 en geldt voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het verbod, omdat hij meent dat het besluit onevenredige gevolgen voor hem heeft, waaronder dakloosheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2022 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als vertegenwoordigers van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen op basis van artikel 172a van de Gemeentewet, omdat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord. De burgemeester heeft aannemelijk gemaakt dat er ernstige vrees bestond voor verdere verstoring van de openbare orde in het gebied rondom het station en het centrum van Rijen. De voorzieningenrechter heeft ook het spoedeisend belang van verzoeker bij het verzoek om voorlopige voorziening erkend, gezien de onmiddellijke gevolgen van het gebiedsverbod.

Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het gebiedsverbod een geschikt en noodzakelijk middel is om verdere overlast te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de burgemeester op juiste gronden heeft besloten tot het opleggen van het verbod. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn woonrecht door het verbod wordt geschonden, aangezien hij geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn claim ondersteunen. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3164

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.R.J.W. Delsing,
en

De burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen (de burgemeester).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 2 mei 2022 tot het opleggen van een gebiedsverbod.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en namens de burgemeester: [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Feiten

Op 21 april 2022 heeft de wijkagent in Rijen een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, over verschillende overlastmeldingen die de politie heeft ontvangen over verzoeker in de periode van 3 april 2022 tot en met 21 april 2022.
Op 25 april 2022 heeft de burgemeester verzoeker in kennis gesteld van zijn voornemen om een gebiedsverbod op te leggen aan verzoeker. Verzoeker heeft naar aanleiding van het voornemen geen zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft de burgemeester op grond van artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet een gebiedsverbod opgelegd aan verzoeker, voor de duur van drie maanden. Het gebiedsverbod ziet op een gebied nabij het station en het centrum van Rijen. De burgemeester heeft het bestreden besluit opgelegd, omdat verzoeker volgens de burgemeester regelmatig voor veel onrust en overlast heeft gezorgd en dat daarom sprake is van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde.
Verzoeker heeft daar op 13 juni 2022 bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter op 23 juni 2022 verzocht om een voorlopige voorziening.

2. Gronden

Verzoeker heeft verzocht om schorsing van het bestreden besluit, omdat het besluit volgens hem niet in verhouding staat tot de onevenredig zware gevolgen die hij hiervan ondervindt. Als gevolg van het gebiedsverbod wordt zijn woonrecht belemmerd. Maanden geleden is verzoeker bij een vriend aan het [adres] komen wonen. Op 1 maart 2022 heeft verzoeker dat ook aangegeven aan de gemeente. Verzoeker is noodgedwongen uit zijn woning in Breda moeten vertrekken, nadat zijn huurbaas de sloten van zijn woning heeft vervangen. Voor verzoeker is geen vervangende woonruimte beschikbaar en hij zal als gevolg van het bestreden besluit dakloos worden. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit volgens verzoeker in strijd met het evenredigheidsbeginsel en met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM.

3. Spoedeisend belang

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het gebiedsverbod op 2 mei 2022 in werking is getreden en blijft gelden tot en met 2 augustus 2022. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat de beslissing op bezwaar na 2 augustus 2022 pas zal worden genomen. Gelet daarop is sprake van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden.

4. Beoordeling

4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4.2
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bevoegdheid van de burgemeester
4.3
Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de bevoegdheid om aan een persoon die de openbare orde ernstig heeft verstoord of herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord een bevel te geven om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente. De burgemeester mag dat bevel alleen geven bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ook mag de burgemeester het bevel voor maximaal drie maanden geven, maar hij kan het bevel wel verlengen. Een bevel om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente is, kort gezegd, een gebiedsverbod. [1]
4.4
Voor het opleggen van een gebiedsverbod is volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) niet vereist dat voor de gedragingen die aan het verbod ten grondslag liggen een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Wél moet de burgemeester aannemelijk hebben gemaakt dat de overlastgevende gedragingen hebben plaatsgevonden. Gelet op artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet, betekent dat in deze zaak dat de burgemeester aannemelijk moet hebben gemaakt dat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord rondom het station en in het centrum van Rijen en dat ernstige vrees bestond voor een verdere verstoring van de openbare orde in dat gebied. [2]
4.5
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat uit het proces-verbaal van 21 april 2022 blijkt dat verzoeker in de periode van 3 april 2022 tot en met 21 april 2022 meerdere keren op intimiderende manier om geld, eten en kleding heeft gebedeld rondom het station en in het centrum van Rijen en dat hij verschillende keren – ook in de avonduren en ‘s nachts– heeft aangebeld bij woningen met datzelfde verzoek. Bij één van de incidenten zou hij ook een mes hebben laten zien. Gelet op de hoeveelheid incidenten, de omstandigheid dat veel incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld en de aard van de incidenten heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord rondom het station en in het centrum van Rijen en dat ernstige vrees bestond dat verzoeker voor een verdere verstoring van de openbare orde zou zorgen. Verzoeker heeft de incidenten ook niet betwist.
4.6
Gelet op het voorgaande was de burgemeester bevoegd om een gebiedsverbod op te leggen.
Toepassing van de bevoegdheid
4.7
De bevoegdheid van de burgemeester tot opleggen van een gebiedsverbod is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat de burgemeester een belangenafweging dient te maken om te beslissen of hij van die bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Verzoeker heeft daar een beroep op gedaan.
4.8
In een uitspraak van 2 februari 2022 [3] heeft de ABRvS het beoordelingskader geformuleerd voor de bestuursrechter ten aanzien van de toetsing van een besluit aan dat evenredigheidsbeginsel. Bij de toetsing aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en de motivering van het resultaat daarvan, dient de bestuursrechter volgens de ABRvS niet te beoordelen of het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid wel of niet tot het besluit heeft kunnen komen (willekeurcriterium), maar moet de bestuursrechter aansluiten bij de bewoordingen van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en het besluit rechtstreeks aan deze bepaling toetsen. De toetsing aan het evenredigheids-beginsel is volgens de ABRvS afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
4.9
De rechtbank stelt voorop dat door het gebiedsverbod in ieder geval een inbreuk wordt gemaakt op de bewegingsvrijheid van verzoeker, dat is neergelegd in artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM. Dat maakt het gebiedsverbod een zeer ingrijpend middel, dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter – gelet op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 2, derde lid, vierde protocol bij het EVRM – alleen toegepast kan worden wanneer dat middel geschikt, noodzakelijk en evenredig is en wanneer door de burgemeester voldoende is gemotiveerd dat aan die vereisten wordt voldaan.
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht heeft besloten tot het opleggen van het gebiedsverbod aan verzoeker. Het gebiedsverbod kan worden aangemerkt als een geschikt middel om verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen in het gebied, omdat verzoeker als gevolg van het verbod niet in dat gebied mag komen en het hem op die wijze onmogelijk wordt gemaakt om daar overlast te veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat de burgemeester op zitting heeft verklaard dat ná 2 mei 2022 geen overlastmeldingen meer zijn ontvangen. Daarnaast heeft de burgemeester op zitting voldoende toegelicht dat het gebiedsverbod noodzakelijk is, omdat niet is gebleken dat een minder ingrijpend middel mogelijk was. De burgemeester heeft voorafgaand aan het opleggen van het verbod onderzocht of verzoeker hulp aangeboden kon worden om verdere overlast te voorkomen, maar op eerdere pogingen tot hulpverlening is verzoeker niet ingegaan. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat verzoeker hulp krijgt van de reclassering en dat hij zich kon melden in Baarle Nassau, waar ze hem een begeleid wonen traject wilden aanbieden. Verzoeker heeft daar echter nooit gebruik van gemaakt. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester op juiste gronden heeft besloten dat het gebiedsverbod evenwichtig is. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het verbod een inbreuk wordt gemaakt op zijn woonrecht, omdat hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat hij – voorafgaand aan het verbod – feitelijk woonachtig was aan [adres] . De voorzieningenrechter acht daarvoor onvoldoende dat verzoeker één of meerdere keren door de politie is aangetroffen in die woning. Daarnaast heeft hij tegen de politie verklaard dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en staat hij in de Burgerregistratie personen nog steeds ingeschreven op een adres in Breda. Gelet op de hoeveelheid incidenten, de omstandigheid dat veel incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld, de aard van de incidenten en de gevoelens van angst die dat tot gevolg heeft gehad binnen Rijen, heeft de burgemeester het belang dat is gediend bij het beëindigen van die overlast en gevoelens van angst zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker bij zijn bewegingsvrijheid in dit beperkte gebied.
5. Voorlopige conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
5.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1418, r.o. 1.
2.ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1418, r.o. 5.1.1.
3.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7 e.v.