Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
€ 60.000,-.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horecabedrijf en de burgemeester van Breda. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete aan de eiser, die een horecabedrijf exploiteert, wegens overtreding van de Drank- en Horecawet. De burgemeester had op 6 augustus 2018 een boete van € 1.360,- opgelegd na een controle waarbij werd vastgesteld dat de leeftijdsgrenzen niet werden nageleefd. Eiser had eerder al een waarschuwing ontvangen voor een soortgelijke overtreding. Na een bezwaarprocedure verklaarde het college het bezwaar van eiser ongegrond, waarop eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de burgemeester op goede gronden de boete heeft opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen van de toezichthouders, die op ambtseed waren opgemaakt, als juist moesten worden aangenomen. Eiser had betoogd dat de controle niet correct was uitgevoerd en dat er geen rekening was gehouden met de gevolgen van de coronacrisis. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de opgelegde boete niet onevenredig hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester.
De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Drank- en Horecawet en de bevoegdheid van de burgemeester om bestuurlijke boetes op te leggen bij overtredingen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de burgemeester rekening kan houden met bijzondere omstandigheden, maar dat eiser in dit geval niet aannemelijk had gemaakt dat de boete verlaagd zou moeten worden.