ECLI:NL:RBZWB:2022:372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering door Baanbrekers wegens niet-nakoming van inlichtingenplicht en gokactiviteiten

In deze zaak hebben eisers, die sinds 1 februari 2019 een bijstandsuitkering ontvingen van Baanbrekers, beroep ingesteld tegen een besluit van 4 februari 2021, waarin hun recht op bijstandsuitkering werd ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet verschenen zijn op de zitting van 30 december 2021, terwijl Baanbrekers zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij het bestreden besluit en de beroepsgronden van eisers aan de orde kwamen.

Eisers hebben in hun bezwaar aangevoerd dat de intrekking van hun bijstandsuitkering onterecht was, omdat zij niet op de hoogte waren van de gevolgen van hun gokactiviteiten en dat zij geen winst hadden gemaakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en ingetrokken, omdat eisers niet voldaan hebben aan hun wettelijke inlichtingenplicht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen van de Participatiewet, die bepalen dat belanghebbenden alle feiten en omstandigheden moeten melden die van invloed kunnen zijn op hun recht op bijstand.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat Baanbrekers de stortingen op de bankrekeningen van eisers terecht als inkomen heeft aangemerkt en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten en openbaar gemaakt op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1239 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake hun recht op een bijstandsuitkering.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 december 2021. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. Baanbrekers heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers ontvingen sinds 1 februari 2019 een bijstandsuitkering van Baanbrekers. Met ingang van 16 januari 2020 zijn eisers onder bewind gesteld. Door Baanbrekers is aan eisers periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voor de periode van 16 januari 2020 tot en met 31 december 2020 toegekend.
In verband met een onderzoek naar het recht op uitkering heeft Baanbrekers bij schrijven van 27 mei 2020 eisers verzocht om vóór 10 juni 2020 bankafschriften in te leveren vanaf 1 augustus 2019 van een aantal rekeningen.
Op 8 juni 2020 heeft de bewindvoerder van eisers Baanbrekers telefonisch verzocht om verlenging van de hersteltermijn. Baanbrekers heeft de termijn verlengd tot 23 juni 2020.
Aangezien de bankafschriften niet binnen de gestelde termijn zijn ingeleverd, heeft Baanbrekers bij brief van 26 juni 2020 eisers nogmaals hierom verzocht. Daarbij is een termijn gegeven tot 10 juli 2020 en is aangekondigd dat het recht op uitkering zal worden ingetrokken als niet aan het verzoek wordt voldaan.
Eisers hebben van vier rekeningen bankafschriften overgelegd.
Baanbrekers heeft eisers op 21 juli 2020 schriftelijk onder meer verzocht om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot een aantal stortingen en bijschrijvingen op hun rekeningen.
Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft Baanbrekers het recht op uitkering opgeschort per 4 augustus 2020 en daarbij eisers de gelegenheid gegeven om vóór 24 augustus 2020 alsnog de gevraagde gegevens aan te leveren.
Eisers hebben een toelichting gegeven met betrekking tot een aantal stortingen op hun bankrekeningen. Ook hebben zij een aantal advertenties van Marktplaats overgelegd.
Bij besluit van 1 september 2020 (primair besluit) is het recht op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ingetrokken per 4 augustus 2020 omdat eisers de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd. Voorts is besloten om het recht op een bijstandsuitkering per 9 augustus 2019 in te trekken en het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering per 16 januari 2020 in te trekken, omdat het recht op deze uitkeringen niet kan worden vastgesteld. Tot slot is aangekondigd dat de over de periode van 9 augustus 2019 tot en met 31 mei 2020 verstrekte bijstand van eisers zal worden teruggevorderd.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Baanbrekers heeft besloten dat het recht op uitkering ten onrechte is ingetrokken wegens het niet binnen de gestelde termijn aanleveren van gegevens. Besloten is dat het recht op uitkering dient te worden herzien over de maanden augustus, september, oktober en december 2019. Over de maand november 2019 wordt het recht op uitkering ingetrokken wegens inkomsten boven de norm. Per 17 maart 2020 wordt het recht op uitkering ingetrokken omdat vanaf deze datum het recht als gevolg van gokactiviteiten niet kan worden vastgesteld.
3.
Beroepsgronden
Eisers voeren aan dat het bezwaar volledig gegrond had moeten worden verklaard. Eiser heeft duidelijk aangegeven dat hij tijdelijk (een aantal keer) heeft gegokt, dit zonder winst te maken. Eiser was niet goed op de hoogte van de gevolgen die hieraan zitten en is ook gestopt omdat hij niet goed weet hoe hij digitaal moet gokken. Er is geen winst uit gekomen, reden waarom de intrekking onredelijk is. Verder zijn eisers het niet eens met de korting op hun uitkering in de maanden augustus, september, oktober en december 2019. Het gaat om zaken die in vijftal advertenties zijn verkocht via Marktplaats. De bedragen zijn gangbaar. Ook zijn eisers het niet eens met de vaststelling van inkomsten boven de norm in november 2019. Er zijn geen bedrijfswerkzaamheden verricht of inkomsten gegenereerd. Eisers hebben rechtmatig een uitkering ontvangen, want zij hebben geheel openheid van zaken gegeven. Zij hebben er niet bij stilgestaan dat zij bepaalde advertenties van Marktplaats of de gegevens van kopers moesten bewaren voor Baanbrekers. Door de coronaperikelen is het niet mogelijk gebleken om in contact te komen met de kopers en hen een verklaring af te laten leggen. Tot slot hebben eisers aangegeven dat zij nog niet zo lang in Nederland verblijven en de regels verkeerd hebben geïnterpreteerd. Inmiddels zijn zij wel goed ingelicht.
4.
Wettelijk kader
Artikel 17, eerste lid van de Participatiewet luidt:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens het tweede lid van dit artikel worden bepaalde, daar genoemde, inkomens- en vermogensbestanddelen niet tot de middelen gerekend. In het tweede lid aanhef en onder m is bepaald dat giften, voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, niet tot de middelen worden gerekend.
Op grond van artikel 32, eerste lid van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54 van de Participatiewet luidt:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5.
Beoordeling
5.1
Omvang geschil
Allereerst stelt de rechtbank vast dat Baanbrekers in het bestreden besluit geen heroverweging heeft opgenomen ten aanzien van de intrekking van het recht op bijzondere bijstand. Mede gelet op de inhoud van het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften gaat de rechtbank ervan uit dat Baanbrekers het besluit om het recht op bijzondere bijstand in te trekken niet langer handhaaft.
In geschil is daarom alleen of Baanbrekers op goede gronden het recht op algemene bijstand heeft herzien over de maanden augustus, september, oktober en december 2019 en dit recht heeft ingetrokken over de maand november 2019 en per 17 maart 2020.
5.2
Herziening over augustus, september, oktober en december 2019 en intrekking over
november 2019
Baanbrekers heeft aan de herziening van het recht op bijstand over de maanden augustus, september, oktober en december 2019 en de intrekking van het recht op bijstand over de maand november 2019 ten grondslag gelegd dat eisers een aantal stortingen op hun bankrekening hebben ontvangen.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van bijstandontvangers in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkenen kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Uit eveneens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055 volgt dat ook een eenmalige storting of bijschrijving in beginsel als inkomen wordt aangemerkt indien het bedrag van die storting of bijboeking kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud.
Ondanks dat Baanbrekers eisers daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, hebben eisers de aard en reden van de stortingen niet aannemelijk gemaakt met verifieerbare stukken. Voor een aantal stortingen geldt dat eisers hebben verklaard dat zij zich de herkomst daarvan niet langer kunnen herinneren. Voor de overige stortingen hebben zij wel een verklaring gegeven, maar deze verklaring hebben zij vervolgens niet nader onderbouwd met objectieve bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld bankafschriften waaruit de eerdere opname blijkt van het bedrag van € 800,00 dat op 28 november 2019 is “teruggestort”. Eisers hebben weliswaar foto’s van advertenties op Marktplaats overgelegd, maar nu gegevens zoals een naam van de adverteerder en de datum van plaatsing ontbreken, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de stortingen op 18 november 2019 en 18 december 2019 de verkoop van de goederen uit die advertenties betreffen. Dat eisers, zoals zij hebben gesteld, niet (langer) over meer of andere gegevens kunnen beschikken, dient naar het oordeel van de rechtbank voor hun rekening en risico te blijven.
Gelet op het voorgaande heeft Baanbrekers de op de rekening van eisers gestorte en bijgeschreven bedragen terecht aangemerkt als inkomsten. Deze waren van belang voor het recht op bijstand, zodat eisers daarvan melding moesten maken. Nu niet gebleken is dat eisers de stortingen en bijschrijvingen hebben gemeld aan Baanbrekers, zijn eisers in de maanden in geding de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Participatiewet niet nagekomen. Baanbrekers was dan ook gehouden het recht op bijstand over de maanden augustus, september, oktober en december 2019 te herzien en het recht op bijstand over de maand november 2019 in te trekken.
5.3
Intrekking per 17 maart 2020
De rechtbank stelt vast dat Baanbrekers de intrekking van de bijstandsuitkering niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. In zo’n geval loopt de te beoordelen periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de hier te beoordelen periode loopt van 17 mei 2020 tot en met 1 september 2020.
Baanbrekers stelt zich op het standpunt dat eiser in de beoordelingsperiode heeft gegokt, dat is nagelaten dat uit eigen beweging te melden aan Baanbrekers, dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat als zij het wel gemeld hadden, zij recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand.
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraken van de CRvB van 4 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4203) en van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:703)) is het gokken op zichzelf een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Baanbrekers moet hiervan op de hoogte worden gesteld, opdat het kan onderzoeken of er inkomsten zijn verworven en zo ja, tot welk bedrag.
Eisers hebben de op hen rustende inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van de gokactiviteiten van eiser. Het ligt in die situatie op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij, als zij daarvan wel melding had gemaakt, recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. De door eiser overgelegde verklaring, waarin een overzicht is opgenomen van de gelden die zouden zijn ingelegd, gewonnen en verloren, is niet controleerbaar en onvoldoende objectief om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Gelet op het voorgaande heeft Baanbrekers zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode vanaf 17 maart 2020 niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat Baanbrekers gehouden was om het recht op bijstand van eisers vanaf die datum in te trekken.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 27 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.