ECLI:NL:RBZWB:2022:4216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor paardenstal en trainingsruimte

Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 5 januari 2021, waarin het college het bezwaar van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een stal en een africhtings- en trainingsruimte voor paarden ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft op 16 februari 2022 de zaak behandeld en op 30 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit een gebrek vertoonde omdat het college had nagelaten een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen bij de gemeenteraad.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college op 19 mei 2022 een besluit van de gemeenteraad overgelegd, waarin de verklaring van geen bedenkingen voor de oprichting van de stal en trainingsruimte niet werd verleend. Eiseres en een derde-belanghebbende hebben hierop gereageerd en betoogd dat de verklaring niet op de juiste wijze tot stand was gekomen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het besluit van de gemeenteraad onzorgvuldig tot stand is gekomen en heeft geoordeeld dat het college het gebrek had hersteld door de verklaring van geen bedenkingen over te leggen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/579 WABOA

uitspraak van 28 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] (derde-belanghebbende).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 januari 2021 (bestreden besluit) waarin het college het bezwaar van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een stal en een africhtings- en trainingsruimte voor paarden op het perceel aan de [adres] 11a te [plaatsnaam 3] ongegrond heeft verklaard.
Het beroep is op 16 februari 2022 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 30 maart 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op de reactie van het college.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak
.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit een gebrek kent, nu het college heeft nagelaten om op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) een verklaring van geen bedenkingen te vragen aan de gemeenteraad.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de verklaring van geen bedenkingen alsnog op te vragen bij de gemeenteraad en deze te overleggen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college op 19 mei 2022 een besluit van de gemeenteraad overlegd. De gemeenteraad heeft bij besluit van 12 mei 2022 de verklaring van geen bedenkingen voor het oprichten van een stal en een africhtings- en trainingsruimte aan het adres [adres] 11a te [plaatsnaam 3] niet verleend.
4. Eiseres en de derde-belanghebbende hebben gereageerd op het besluit van de gemeenteraad. Zij stellen zich op het standpunt dat de verklaring van geen bedenkingen niet op de juiste manier tot stand is gekomen.
Daarnaast stellen zij dat er een procedure over de herziening van het bestemmingsplan [adres] 13 aanhangig is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS). Daar zou ter zitting zijn besproken dat het vestigen van een paardenfokkerij geen nieuwvestiging is. Het voormalige agrarische bedrijf is opgeheven en daarom zou er op het bouwblok ruimte zijn voor een ander, nieuw, agrarisch bedrijf.
5. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit van de gemeenteraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit op de juiste wijze tot stand is gekomen en kan worden meegenomen in de beoordeling.
Daarnaast heeft de rechtbank zich in de tussenuitspraak al uitgelaten over de vestiging van de paardenfokkerij op het perceel aan de [adres] 11a te [plaatsnaam 3] . De rechtbank heeft toen geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen op een zonder voorbehoud gegeven oordeel in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de ABRvS van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). Uit wat eiseres en de derde-belanghebbende hebben aangevoerd, volgt niet dat zich hier zo’n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak.
Het feit dat er een procedure over het bestemmingsplan [adres] 13 bij de ABRvS aanhangig is, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Er is nog geen uitspraak van de ABRvS waarmee de rechtbank rekening dient te houden. Als eiseres en de derde-belanghebbende steun vinden in de uitspraak van de ABRvS, dan kunnen zij een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen bij het college. Deze zal dan moeten beoordelen of de vergunning dan wel kan, of moet, worden verleend. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het gebrek is hersteld, nu het college een verklaring van geen bedenkingen heeft overgelegd.

Conclusie

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. Nu het college het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters , rechter, in aanwezigheid van S.A. de Roo, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.