ECLI:NL:RBZWB:2022:48

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4841
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake woonaanpassing Wmo

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 januari 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen op haar bezwaar tegen een besluit inzake een aanvraag voor een woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiseres had op 2 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2021, maar het college heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twaalf weken beslist. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres terecht in beroep is gegaan.

De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigen. Eiseres heeft het college op 18 oktober 2021 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- en de proceskosten van € 379,50. De rechtbank concludeert dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat de ingebrekestelling op 19 oktober 2021 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 2 juni 2021 tegen het besluit van 27 mei 2021 inzake de aanvraag voor een woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 27 mei 2021 ingediend op 2 juni 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van 6 weken voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Niet gebleken is van een verdaging van de beslistermijn op een van de gronden van artikel 7:10 van de Awb.
Van de termijn bedoeld in dit artikel kan uitsluitend worden afgeweken door toepassing van één van de uitstelmogelijkheden opgenomen in dit artikel. De beslissing is niet verdaagd op grond van het derde lid. Uit de door verweerder beschreven gang van zaken mag ook een instemming van eiseres voor verder uitstel, zoals bedoeld in het vierde lid, niet worden verondersteld [1] . De beslistermijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet opgeschort. Verweerder had dus uiterlijk op 30 september 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 18 oktober 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak, tenzij op grond van het derde lid van dit artikel aanleiding bestaat een bijzondere regeling te treffen.
Vast staat dat er naar aanleiding van de aanvraag tot woningaanpassing van 11 december 2020, na onderzoek door Argonaut, bij primair besluit van 27 mei 2021 het primaat van verhuizing wordt gehanteerd en een verhuiskostenvergoeding van € 3.000,- wordt toegekend. In dit besluit is tevens opgenomen dat, als een woning gevonden wordt die (zoveel mogelijk) voldoet aan het op te stellen programma van eisen, en de woning door verweerder wordt geaccordeerd, de verhuiskostenvergoeding beschikbaar gesteld wordt.
Tijdens de bezwaarfase heeft Argonaut op 6 juli 2021 een aanvullend medische en ergonomisch advies uitgebracht. Verweerder stelt in een reactie van 29 november 2021 dat er nog geen besluit op het bezwaar is genomen, omdat sprake is van een gecompliceerde situatie en dat nog onderzocht wordt of een prikkelarm perceel, dat eiseres op het oog heeft, beschikbaar gesteld kan worden en of een lening vanuit de Wmo verstrekt kan worden. Verweerder neemt daarbij het standpunt in dat er geen besluit op het bezwaar over de maatwerkvoorziening kan worden genomen zonder een concrete woning of perceel. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Het feit dat het onderzoek in dit kader zich ook dient uit te strekken tot de vraag of andere aangepaste of aan te passen woonruimte beschikbaar is [2] , betekent niet dat bij het eventueel ontbreken daarvan geen besluit op het bezwaar genomen kan worden. Mede gelet op de ondertussen verstreken tijd, acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig en zal daarom bepalen dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 19 oktober 2021 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.