In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, die door Orionis werd ingetrokken en teruggevorderd op basis van een ontvangen erfenis. De rechtbank behandelde de vraag of Orionis terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken en of er een belangenafweging had plaatsgevonden bij de terugvordering.
De rechtbank oordeelde dat Orionis bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 15 januari 2019, omdat de eiser een erfenis had ontvangen die zijn vermogen boven de geldende vermogensgrens bracht. De rechtbank constateerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Orionis had volgens de rechtbank een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en het beleid gevolgd dat in beginsel teruggevorderd wordt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.
De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet leidde tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de eiser. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door Orionis die hem deden geloven dat de bijstandsuitkering niet zou worden teruggevorderd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.