In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die later werd verminderd na een gegrond verklaard bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. Na de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingediend, waarop de rechtbank besloot het onderzoek te heropenen voor specifieke zorgkosten en onderhoudsverplichtingen, maar niet voor weekendbezoeken van ernstig gehandicapten, waarover al overeenstemming was bereikt.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 heeft verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.590, na het toekennen van aftrekken voor specifieke zorgkosten. Echter, de rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende opgevoerde onderhoudsverplichtingen niet als aftrekbaar kunnen worden beschouwd, omdat er geen wettelijke verplichting of afdwingbare overeenkomst is aangetoond. De rechtbank wijst erop dat de culturele en morele verplichtingen van belanghebbende niet voldoende zijn om de aftrek te rechtvaardigen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep gegrond is, de aanslag wordt verminderd, en de inspecteur het griffierecht moet vergoeden aan belanghebbende.