In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.447, en had daarbij belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met name tegen het niet toepassen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2018 recht heeft op de IACK. Dit oordeel is gebaseerd op de argumenten van belanghebbende, die stelde dat zijn zoon in dat jaar gedurende een substantieel deel van het jaar tot zijn huishouden heeft behoord. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de IACK beoordeeld, waaronder de inschrijving van het kind in de basisregistratie personen en de vereiste verblijfsduur. De rechtbank concludeert dat de zoon in 2018 gedurende ten minste zes maanden tot beide huishoudens heeft behoord, wat betekent dat belanghebbende recht heeft op de IACK. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en vermindert de aanslag IB/PVV, met handhaving van de overige elementen van de aanslag. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het griffierecht worden vergoed.