ECLI:NL:RBZWB:2022:6062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7927
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet tijdig indienen van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Eiseres had sinds 6 juli 2016 recht op bijstandsuitkering, maar na een anonieme melding heeft het college een onderzoek ingesteld naar haar recht op uitkering. Op 3 juni 2020 heeft het college het recht op uitkering van eiseres ingetrokken, omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 3 augustus 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 11 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl het college zich had afgemeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd. In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de brief van 8 mei 2020, waarin het opschortingsbesluit was opgenomen, per aangetekende post was verzonden, maar dat er geen bewijs was dat deze brief op regelmatige wijze aan eiseres was aangeboden. Eiseres ontkende de ontvangst van de brief en stelde dat er geen afhaalbericht was achtergelaten.

De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de uitkering in te trekken, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7927 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. D. Marcus,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2020 (primaire besluit) heeft het college het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken.
In het besluit van 3 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 augustus 2022. Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, afgemeld.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving sinds 6 juli 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 22 augustus 2019 heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van eiseres.
Bij aangetekend verzonden brief van 10 april 2020 heeft het college eiseres verzocht om uiterlijk 1 mei 2020 een aantal gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften, een verklaring ten aanzien van bijschrijvingen van privépersonen op haar bankrekening en een verklaring ten aanzien van de persoon die op haar adres ingeschreven staat.
Op 29 april 2020 ontving het college de brief van 10 april 2020 retour met de opmerking “niet afgehaald, retour afzender”.
Het college heeft bij aangetekend verzonden brief van 8 mei 2020 het recht op uitkering van eiseres opgeschort per 2 mei 2020. Daarbij is eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog uiterlijk 22 mei 2020 de gevraagde gegevens over te leggen. Eiseres is erop gewezen dat het niet tijdig indienen van de gegevens zal leiden tot intrekking van het recht op bijstand.
Ook deze brief heeft het college retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald, retour afzender”.
Bij het primaire besluit heeft het college het recht van eiseres op een bijstandsuitkering ingetrokken per 2 mei 2020.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2020 is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:RBZWB:2020:4039).
2.
Standpunt eiseres
Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college heeft een onjuiste voorstelling van zaken gehad en mede hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het college heeft onzorgvuldig onderzoek verricht, een onevenredige belangenafweging gemaakt en de motiveringsplicht geschonden.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.
Beoordeling
Eiseres heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen bezwaar gemaakt, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 2 mei 2020 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, in rechte stand kan houden.
Bij de beantwoording van de vraag of het college na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat de brief van 8 mei 2020, houdende het opschortingsbesluit, per aangetekende post is verzonden. Ook is het niet de vraag of dat eiseres het inlichtingenverzuim niet heeft hersteld. Dat is namelijk niet gebeurd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen omdat zij de brief van 8 mei 2020 niet heeft ontvangen. Volgens eiseres zou er geen afhaalbericht zijn achtergelaten. Als dit wel was gebeurd, zou eiseres het opschortingsbesluit hebben afgehaald en vervolgens haar medewerking hebben verleend door de gevraagde stukken in te leveren, zo heeft eiseres ter zitting verklaard.
Uit vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , volgt dat indien een document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden.
De rechtbank stelt vast dat zich bij de stukken geen uitdraai van de website tracktrace.nl bevindt, waaruit de aanbieding van de brief blijkt en dus ook niet de mededeling dat er niemand thuis is aangetroffen en om die reden een afhaalbericht is achtergelaten. Daardoor is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat het opschortingsbesluit op regelmatige wijze aan het adres van eiseres is aangeboden.
Dit betekent dat, omdat niet is gebleken dat eiseres vóór het verstrijken van de hersteltermijn kennis heeft kunnen nemen van het opschortingsbesluit, haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een verzuim heeft hersteld. Het college was daarom niet bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de uitkering in te trekken.
5.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verder komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van eiseres naar de zitting op basis van openbaar vervoer tweede klas, zijnde een bedrag van € 5,80. Het totaal van de proceskosten komt hierdoor uit op € 1523,80.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.523,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
[…]
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2762