In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Eiseres had sinds 6 juli 2016 recht op bijstandsuitkering, maar na een anonieme melding heeft het college een onderzoek ingesteld naar haar recht op uitkering. Op 3 juni 2020 heeft het college het recht op uitkering van eiseres ingetrokken, omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 3 augustus 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 11 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl het college zich had afgemeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd. In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de brief van 8 mei 2020, waarin het opschortingsbesluit was opgenomen, per aangetekende post was verzonden, maar dat er geen bewijs was dat deze brief op regelmatige wijze aan eiseres was aangeboden. Eiseres ontkende de ontvangst van de brief en stelde dat er geen afhaalbericht was achtergelaten.
De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de uitkering in te trekken, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.