ECLI:NL:RBZWB:2022:6228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en verrekening van bijstandsuitkering voor marginaal zelfstandige met betrekking tot inkomsten uit onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een marginaal zelfstandige, en de ISD Brabantse Wal. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de ISD waarin haar bijstandsuitkering werd toegekend met ingang van 1 januari 2020, maar waarbij haar inkomsten uit onderneming in mindering werden gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD eiseres terecht als marginaal zelfstandige heeft aangemerkt, omdat zij niet voldeed aan het urencriterium van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank oordeelde dat de ISD de bijstandsuitkering correct heeft vastgesteld en dat de inkomsten uit de onderneming van eiseres, die bescheiden van aard zijn, in beginsel verrekend moeten worden met de bijstandsuitkering. Eiseres voerde aan dat de verrekening van inkomsten onder aftrek van verwervingskosten moest plaatsvinden, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank oordeelde dat de ISD geen rekening hoefde te houden met verwervingskosten bij de vaststelling van het inkomen voor de bijstandsverlening. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover de door eiseres afgedragen omzetbelasting niet op de inkomsten in mindering was gebracht en heeft bepaald dat de ISD € 63,- in mindering moet brengen op de te korten inkomsten. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet was gebleken van schade. De ISD werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/671 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, (ISD Brabantse Wal: de ISD),verweerder.

Inleiding

In het besluit van 20 augustus 2020 (primair besluit I) heeft de ISD eiseres een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2020. De ISD heeft eiseres meegedeeld dat zij wordt aangemerkt als een marginaal zelfstandige, dat haar inkomsten op de bijstandsuitkering in mindering worden gebracht en dat daarbij een inkomensvrijlating geldt. Verder heeft de ISD eiseres een aantal verplichtingen opgelegd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de ISD eiseres in het besluit van 24 september 2020 (primair besluit II) meegedeeld welke aanvullende verplichtingen voor haar gelden.
In het besluit van 24 december 2020 (bestreden besluit) heeft de ISD het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft de ingangsdatum van de bijstandsuitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 augustus 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, [naam vertegenwoordiger] en namens de ISD
mr. S.H.J. Aarts.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres heeft zich op 2 juni 2020 bij de ISD gemeld om een bijstandsuitkering voor levensonderhoud aan te vragen. Eiseres heeft twee ondernemingen op naam, te weten een eenmanszaak onder de handelsnaam “ [naam bedrijf 1] ” en een stichting onder de handelsnaam “ [naam bedrijf 2] ”. Eiseres wil met haar eenmanszaak proberen haar creatieve capaciteiten in te zetten en zelfgemaakte artikelen te verkopen. De stichting heeft tot doel geld in te zamelen voor het goede doel. Na onderzoek heeft de ISD eiseres een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toegekend met ingang van 1 januari 2020 en haar toestemming verleend om binnen de bijstand ondernemersactiviteiten te verrichten van bescheiden omvang.
2.
Het bestreden besluit.
De ISD heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard voor wat betreft de ingangsdatum van de bijstandsuitkering en deze bepaald op 12 december 2019. Voor het overige stelt de ISD zich op het standpunt dat de inkomsten uit onderneming moeten worden verrekend met de bijstandsuitkering zonder rekening te houden met verwervingskosten. Verder stelt de ISD dat de vrijlatingsregeling moet worden toegepast op de door eiseres ontvangen inkomsten van de Stichting [naam stichting] . Ook vermeldt de ISD dat de werkzaamheden die eiseres verricht voor haar stichting zouden kunnen worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid die met de bijstandsuitkering verrekend moeten worden. Om dat te kunnen beoordelen heeft de ISD eiseres een aantal verplichtingen opgelegd, waaronder het voeren van een deugdelijke boekhouding.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres stelt dat niet correct is omgegaan met de inkomsten van eiseres. Zij stelt in dat verband dat de term marginaal zelfstandige niet bestaat in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Zij voert aan dat verrekening van inkomsten onder aftrek van de verwervingskosten (zoals materiaalkosten) en afgedragen Btw moet plaatsvinden. De Wet IB is leidend. Het is volgens eiseres onjuist aan te sluiten bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:447, omdat die uitspraak alleen betrekking heeft op (beleid inzake) uitkeringsgerechtigden die in Arnhem wonen. Bovendien is op eiseres, anders dan in die zaak, de fiscale regeling voor zelfstandigen wel van toepassing. Eiseres is door de Belastingdienst met haar eenmanszaak aangemerkt als ondernemer en is ook aangemerkt als btw-plichtig. Eiseres wijst erop dat zij in het eerste kwartaal van 2020 over het bedrag aan inkomsten € 63,- omzetbelasting aan de Belastingdienst heeft afgedragen. Eiseres heeft dit onderbouwd met de aangifte omzetbelasting, de kennisgeving van de Belastingdienst betreffende het eerste kwartaal 2020 en een bankafschrift. Eiseres stelt verder dat vrijlating van inkomsten niet zonder overleg met haar mag plaatsvinden. Zij wil dat de ISD haar vooraf informeert over de toepassing van de vrijlatingsregeling en de gevolgen daarvan voordat een besluit tot toekenning van vrijlating wordt genomen. Dit omdat de vrijlating gevolgen heeft voor het bruto belastbaar inkomen en daarmee voor de toeslagen. Eiseres stelt ten slotte dat vrijwilligerswerk niet als op geld waardeerbare activiteit moet worden gezien. De door de ISD genoemde rechtspraak is volgens eiseres niet relevant. Eiseres houdt een boekhouding bij en de stichting heeft een eigen bankrekening. Eiseres stelt dat donaties aan de stichting niet verrekend moeten worden met haar uitkering omdat deze aan de stichting ten goede komen.
4.
Wettelijk kader.
De toepasselijke wet- en regelgeving is in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
De rechtbank merkt het primaire besluit II aan als een aanvullend besluit dat met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de bezwaarprocedure is betrokken.
5.2.
De periode in geding loopt van 12 december 2019 (toekenning) tot en met 20 augustus 2020 (datum primair besluit I).
5.3.
Marginaal zelfstandige.
Niet in geschil is dat eiseres ten tijde hier van belang niet was aan te merken als zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
De rechtbank is van oordeel dat de ISD eiseres terecht heeft aangemerkt als marginaal zelfstandige.
Onder marginaal zelfstandige wordt verstaan de uitkeringsgerechtigde die niet voldoet aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6. van de Wet inkomstenbelasting 2001 en daarmee niet als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder b, van het Bbz kan worden aangemerkt. Kenmerkend voor de activiteiten van een marginaal zelfstandige is dat deze bescheiden van aard zijn en niet gericht op het (op termijn) zelfstandig kunnen voorzien in de kosten van het bestaan.
De ISD heeft het recht op bijstand van eiseres op grond hiervan terecht vastgesteld met toepassing van de bepalingen van de Participatiewet. De ISD heeft eiseres toestemming verleend om binnen de bijstand als deeltijdondernemer activiteiten te verrichten van bescheiden omvang. Zolang eiseres niet aan het genoemde urencriterium voldoet en minder verdient dan de bijstandsnorm, behoudt zij haar uitkering op grond van de Participatiewet en worden de inkomsten verrekend.
5.4.
Verwervingskosten en Btw.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat bij de verrekening van de inkomsten rekening moet worden gehouden met de verwervingskosten. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de CRvB van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:447 en van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3001, waarin de CRvB in rechtsoverweging 4.3. overwoog:
“De inkomsten die appellant heeft verworven met de activiteiten voor zijn onderneming zijn aan te merken als inkomsten uit of in verband met arbeid. Het bedrag van de inkomsten is gelijk aan het bedrag van de omzet. De directe en indirecte bedrijfskosten die een zelfstandig ondernemer op de omzet in mindering mag brengen om de winst in fiscale zin te berekenen, blijven in beginsel buiten beschouwing waar het gaat om een deeltijdondernemer zoals appellant, die aanspraak maakt op bijstand op grond van de PW en op wie de fiscale regelgeving voor zelfstandig ondernemers niet van toepassing is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9167) is in het kader van de bijstand bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten. De door appellant opgevoerde zakelijke kosten kunnen bij de vaststelling van de inkomsten uit of in verband met arbeid dan ook in beginsel niet in mindering worden gebracht op die inkomsten”.
De rechtbank overweegt dat deze rechtsoverweging van de CRvB een uitleg betreft van het begrip “inkomsten uit of in verband met arbeid” en daarom ook in het geval van eiseres relevant is. Anders dan eiseres stelt, geldt deze overweging niet enkel voor de situatie in die specifieke zaak (een uitkeringsgerechtigde woonachtig in Arnhem).
De rechtbank overweegt verder dat artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet geen grondslag biedt voor verrekening van de inkomsten met de verwervingskosten. Met “middelen” wordt bedoeld de daadwerkelijk ontvangen middelen. Voor de bepaling van het inkomen wordt niet het fiscale inkomensbegrip gehanteerd en wordt geen rekening gehouden met de door de Belastingdienst gehanteerde fiscale uitgangspunten en faciliteiten, zoals aftrekposten. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:601 en van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2596. Overigens is de rechtbank ook niet gebleken dat de fiscale regeling voor zelfstandig ondernemers op eiseres van toepassing is. In de aangifte Inkomstenbelasting 2019 is bij de vraag: ”Was u ondernemer voor de inkomstenbelasting?” immers ingevuld: “nee”. Dat neemt overigens niet weg dat eiseres wel ondernemer kan zijn voor de omzetbelasting (Btw).
Het voorgaande betekent dat de ISD bij de vermindering van de bijstandsuitkering terecht geen rekening heeft gehouden met de verwervingskosten.
De inkomsten van eiseres in de periode in geding, te weten € 11,47 voor verkochte lintjes en € 10,82 voor een verkocht boekje, moeten in beginsel op de uitkering in mindering worden gebracht.
Dat geldt eveneens ten aanzien van de in de eenmanszaak verrichte werkzaamheden voor de Stichting [naam stichting] , waarmee eiseres € 300,- heeft verdiend, welk bedrag is ontvangen op de bankrekening van de eenmanszaak. Het overmaken van dit bedrag door eiseres op de rekening van de stichting, kan er niet toe leiden dat dit bedrag heeft te gelden als donatie aan of uitgave aan het doel van de stichting. Er is niet onmiskenbaar gebleken dat dit bedrag bestemd was voor de stichting. Eiseres kon over dit bedrag beschikken. Ook dit bedrag dient daarom met de uitkering verrekend te worden. Wel is de rechtbank van oordeel dat hierop de omzetbelasting in mindering moet worden gebracht voor zover deze is afgedragen. Eiseres heeft gesteld dat zij niet is aangemeld voor de kleine ondernemersregeling op grond van welke regeling zij geen Btw in rekening zou hoeven brengen. Zij heeft ter zitting overgelegd de aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2020, de kennisgeving van de Belastingdienst en het bankafschrift, waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk € 63,- aan omzetbelasting heeft afgedragen.
5.5
Vrijlatingsregeling.
De inkomsten van een marginaal zelfstandige worden in beginsel volledig verrekend met de uitkering, tenzij recht bestaat op (gedeeltelijke) vrijlating van deze inkomsten (artikel 31, tweede lid, onder n, van de Participatiewet en artikel 6, eerste lid van de Beleidsregels). De ISD heeft de vrijlatingsregeling aanvankelijk toegepast op de door eiseres verdiende kleine bedragen (€ 11,47 en € 10,82). De ISD stelt in het bestreden besluit dat de vrijlatingsregeling op deze bedragen ten onrechte is toegepast, maar dat geen terugvordering zal plaatsvinden. De ISD heeft de vrijlatingsregeling voorts toegepast op het door eiseres verdiende bedrag van € 300,-. Dit is conform de wet. Artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet bepaalt immers dat de vrijlatingsregeling (dwingendrechtelijk) wordt toegepast. De ISD hoefde eiseres dan ook niet vooraf te informeren over toepassing van deze bepaling.
5.6.
Werkzaamheden voor de stichting.
Eiseres stelt dat de ISD ten onrechte haar vrijwilligerswerk voor haar stichting heeft aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond is gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Het besluit vermeldt immers enkel dat, indien eiseres werkzaamheden voor de stichting zou verrichten, sprake zou kunnen zijn van op geld waardeerbare arbeid en dat dan mogelijk sprake zou kunnen zijn van financiële verstrengeling. Om dit te kunnen vaststellen zijn in het besluit verplichtingen aan eiseres opgelegd, waaronder het voeren van een deugdelijke administratie. Eiseres heeft niet gesteld dat de verplichtingen ten onrechte zijn opgelegd.
6.
Conclusie.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de door eiseres afgedragen omzetbelasting niet op de inkomsten in mindering is gebracht. De rechtbank herroept het primaire besluit in zoverre en zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat de rechtbank bepaalt dat de ISD € 63,- in mindering moet brengen op de te korten inkomsten.
7.
Schadevergoeding.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiseres schade heeft geleden. Niet is gebleken van bijvoorbeeld een naheffing door de Belastingdienst of eventuele andere effecten op toeslagen. De enkele stelling dat eiseres gedurende twee jaar onder de besluitvorming van de ISD heeft geleden, is onvoldoende voor toekenning van een schadevergoeding.
8.
Proceskosten en griffierecht.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de ISD aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt de ISD in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De ISD wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover de door eiseres afgedragen omzetbelasting niet op de te korten inkomsten in mindering is gebracht;
  • herroept het primaire besluit in zoverre en bepaalt dat de ISD € 63,- in mindering moet brengen op de te korten inkomsten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt de ISD op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de ISD in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 25 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Participatiewet
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.
Op grond van het tweede lid worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend:
n: inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 226,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
Op grond van artikel 32 van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, IOAW en IOAZ (Beleidsregels)
Op grond van artikel 1, tweede lid, onder f, van de Beleidsregels wordt onder inkomstenvrijlating verstaan (voor zover hier van belang): het gedeeltelijk vrijlaten van inkomsten uit arbeid, zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onder n van de PW.
In artikel 6, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels is bepaald dat, naast inkomsten uit arbeid, de vrijlating ook geldt voor de volgende inkomsten:
c. inkomen uit werkzaamheden als marginaal zelfstandige.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder marginaal zelfstandige verstaan de uitkeringsgerechtigde die niet voldoet aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6. van de Wet inkomstenbelasting 2001 en daarmee niet als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder b, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 kan worden aangemerkt.