ECLI:NL:RBZWB:2022:627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidievaststelling voor de aanschaf van een elektrische personenauto

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De eiser had een aanvraag ingediend voor een subsidie op de aanschaf van een elektrische personenauto, maar de staatssecretaris had de subsidie vastgesteld op € 2.000,00, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de subsidie op goede gronden heeft vastgesteld, omdat de auto niet als 'nieuw' kon worden aangemerkt volgens de definitie in de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren. De eiser voerde aan dat de definitie te strikt was en dat zijn auto, als eerste eigenaar, als nieuw moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht op de definitie in de regeling had gebaseerd en dat de subsidie dus niet kon worden verhoogd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris bij de vaststelling van de subsidie een belangenafweging had moeten maken, maar dat het gebrek in het besluit niet leidde tot benadeling van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de staatssecretaris wel tot vergoeding van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00 en het griffierecht van € 181,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 februari 2022 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/673 BELEI

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. Breukers,
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2020 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris de subsidie voor eiser op grond van de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (Subsidieregeling) vastgesteld.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 februari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens de staatssecretaris heeft mr M. Wullink via videobellen deelgenomen aan de zitting. Eiser heeft ingestemd met deze wijze van deelname aan de zitting.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 1 juli 2020 een aanvraag gedaan voor een subsidie voor de aanschaf van een elektrische personenauto.
Met het besluit van 13 juli 2020 heeft de staatssecretaris besloten om aan eiser subsidie te verlenen tot een bedrag van € 4.000,00.
Op 29 juli 2020 heeft eiser verzocht om de subsidie vast te stellen.
Met het primaire besluit heeft de staatssecretaris de subsidie vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de staatssecretaris de hoogte van de subsidie op goede gronden heeft vastgesteld op € 2.000,00.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat het begrip nieuwe auto zodanig wordt verengd dat sommige nieuwe auto’s niet onder de regeling vallen. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad waarbij een andere uitleg wordt gegeven aan wat onder een nieuwe auto wordt verstaan. Aanvullend stelt eiser dat het zeer gebruikelijk is dat een nieuwe auto uit de handelsvoorraad van de verkoper wordt verkocht. Eiser is de eerste eigenaar en eerste gebruiker van de auto. Het aanmerken van de auto als een gebruikte auto is ook niet te rijmen met de doelstelling van de regeling, namelijk het stimuleren van de aankoop van een nieuwe elektrische auto. Een redelijke uitleg van de regeling moet ertoe leiden dat de door eiser gekochte auto aangemerkt moet worden als een nieuwe auto. De staatssecretaris moet een belangenafweging maken. Daarvan is eiser niet gebleken. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Standpunt staatssecretaris
5. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het kentekenregister blijkt dat de data tenaamstelling en de registratie van de auto in Nederland niet gelijk zijn. Er is dan geen sprake van een nieuwe auto als bedoeld in de Subsidieregeling.
Gelet op het grote aantal aanvragen heeft de staatssecretaris belang bij een duidelijke en consequente uitvoeringslijn. De staatsecretaris hecht er daarom aan om de definitie zoals opgenomen in de Subsidieregeling strikt te hanteren. Dat eiser dacht dat hij een nieuwe auto gekocht had omdat hij de eerste particuliere eigenaar was, is onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van de duidelijke Regeling. Daarbij heeft de staatssecretaris opgemerkt dat het aan eiser is om zich te verdiepen in de Regeling en de eisen die daarin worden gesteld.
Beoordeling rechtbank
5.1
Partijen zijn het er over eens dat de door eiser gekochte auto, op grond van de definitiebepaling in de Subsidieregeling, niet aangemerkt kan worden als een nieuwe auto. Eiser is echter van mening dat niet kan worden uitgegaan van deze definitiebepaling.
5.2
De rechtbank stelt vast dat in de subsidieregeling het begrip nieuwe auto duidelijk gedefinieerd is en dat uit de toelichting op de website ook blijkt dat de staatssecretaris ermee bekend was dat deze definitiebepaling ertoe kan leiden dat auto’s die in het normale taalgebruik als nieuw worden aangeduid, geen recht hebben op het subsidiebedrag van € 4.000,00. Het gaat hier dus om een bewuste keuze van de regelgever.
5.3
Dat de Hoge Raad in het arrest van 12 november 2021 [1] het begrip ‘nieuwe auto’ anders heeft gedefinieerd, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat van de definitie zoals opgenomen in de Subsidieregeling, moet worden afgeweken. In die zaak bij de Hoge Raad ging het immers om een definitie ingevolge de wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (wet bpm). Daarbij is in die wet, anders dan in de Subsidieregeling, geen definitiebepaling opgenomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om bij de Subsidieregeling uit te gaan van de definitie zoals in de rechtspraak is vormgegeven inzake de wet bpm.
5.4
Het doel van de Subsidieregeling is het stimuleren van de aanschaf en lease van volledige elektrische personenauto’s. Hieronder valt ook de aanschaf van een gebruikte auto. Anders dan eiser stelt, is het doel dus niet beperkt tot de aanschaf van nieuwe auto’s. Het beroep op de doelstelling van de Subsidieregeling kan daarom niet slagen.
5.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris bij de vaststelling van de subsidie er op goede gronden van uit is gegaan dat er sprake is van een gebruikte auto. Dit betekent dat de subsidie ingevolge de Subsidieregeling op € 2.000,00 moet worden vastgesteld.
5.6
Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat is ook artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld tenzij er sprake is van één van de onder het tweede lid genoemde situaties.
Aan de lagere vaststelling van de subsidie heeft de staatssecretaris artikel 4:46, tweede lid onder c, van de Awb ten grondslag gelegd. De staatssecretaris heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bij de aanvraag om subsidie onjuiste informatie is verstrekt.
5.7
Uit het aanvraagformulier blijkt dat eiser heeft opgegeven dat hij een nieuwe auto zal aanschaffen. Gelet op wat onder punt 5.5 is opgenomen is dit niet juist. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat eiser hiervan geen verwijt te maken valt. Naar het normale taalgebruik kan de door eiser aangeschafte auto immers wel aangemerkt worden als een nieuwe auto. Bij de beoordeling of de subsidie op een lager bedrag kan worden vastgesteld is echter niet bepalend of eiser een verwijt te maken valt. De enkele constatering dat er bij de subsidievaststelling is uitgegaan van onjuiste informatie en dat als wel juiste informatie zou zijn verstrekt een ander bedrag aan subsidie zou zijn verleend, is voldoende om de bevoegdheid tot lagere vaststelling te laten ontstaan. De staatssecretaris was dan ook bevoegd om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen.
5.8
De staatssecretaris moet, als hij de subsidie lager vaststelt dan bij de subsidieverlening, een belangenafweging maken. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat dit gedaan is. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.
Ter zitting is namens de staatssecretaris toegelicht dat zijn belang gelegen is in de uitvoerbaarheid van de regeling en dat de regeling consequent moet worden toegepast. Verder is er ter zitting nog op gewezen dat door toepassing van een duidelijke definitie misbruik kan worden voorkomen.
Eiser heeft gesteld dat hij een financieel belang heeft; er is immers eerder een bedrag van € 4.000,-- aan subsidie verleend. Verder heeft eiser opgemerkt dat het hem niet zozeer gaat om dit bedrag maar om het recht. Bij de beoordeling moet redelijkheid en billijkheid worden toegepast, aldus eiser.
5.9
De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris zijn belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan dat van belanghebbende. Bij dit oordeel is betrokken dat niet gebleken is dat eiser door de vaststelling op een lager subsidiebedrag in de (financiële) problemen is gekomen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank overigens ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat lagere vaststelling van de subsidie onevenredige consequenties voor eiser heeft. De staatssecretaris heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie.
5.1
Eisers opmerking ter zitting dat het hem om een eerlijke gang van zaken gaat en dat er sprake is van rechtsongelijkheid, zal de rechtbank aanmerken als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, is zijn situatie echter niet gelijk te stellen aan de situatie dat een nieuwe auto, zoals gedefinieerd in de Subsidieregeling, wordt gekocht. Zoals ter zitting namens de staatssecretaris onweersproken is gesteld, is in soortgelijke gevallen als die van eiser, de subsidie op dezelfde manier vastgesteld als bij eiser. Er is dus geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.11
Zoals onder 5.8 is overwogen lijdt het bestreden besluit aan een gebrek. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou immers een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Proceskosten en griffierecht
5.12
In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten die eiser in verband met dit beroep heeft moeten maken en te bepalen dat de staatssecretaris het griffierecht aan eiser moet vergoeden
De proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00). Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel eiser zelf het beroepschrift heeft ingediend, een redelijke uitleg van het besluit proceskosten bestuursrecht met zich brengt dat voor het aanvullend beroepschrift ingediend door de beroepsmatig rechtsbijstandverlener een punt wordt toegekend [2] .

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 8 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage wettelijk kader

Awb

Artikel 4.46, eerste en tweede lid
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Regeling

Artikel 1.1 (voor zover van belang)
In deze regeling wordt verstaan onder
nieuwe personenauto: personenauto waarvan, blijkens vermelding in het kentekenregister, de datum eerste toelating, de datum eerste tenaamstelling en de datum waarop de personenauto voor het eerst op kenteken is geregistreerd, gelijk zijn.
Artikel 1.4, eerste lid
In 2020 en 2021 bedraagt de subsidie:
a.€ 4.000 voor de aanschaf of lease van een nieuwe elektrische personenauto;
b.€ 2.000 voor de aanschaf of lease van een gebruikte elektrische personenauto;