Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De eiser had een aanvraag ingediend voor een subsidie op de aanschaf van een elektrische personenauto, maar de staatssecretaris had de subsidie vastgesteld op € 2.000,00, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de subsidie op goede gronden heeft vastgesteld, omdat de auto niet als 'nieuw' kon worden aangemerkt volgens de definitie in de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren. De eiser voerde aan dat de definitie te strikt was en dat zijn auto, als eerste eigenaar, als nieuw moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht op de definitie in de regeling had gebaseerd en dat de subsidie dus niet kon worden verhoogd.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris bij de vaststelling van de subsidie een belangenafweging had moeten maken, maar dat het gebrek in het besluit niet leidde tot benadeling van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de staatssecretaris wel tot vergoeding van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00 en het griffierecht van € 181,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 februari 2022 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.