ECLI:NL:RBZWB:2022:6863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21/3941 en 21/4096
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboetes opgelegd aan belastingplichtige voor niet-tijdig indienen van aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 november 2022, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, vergezeld van verzuimboetes van € 5.278 per jaar. Na bezwaar heeft de inspecteur de boetes verlaagd tot € 2.500 per jaar. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de verzuimboetes terecht zijn opgelegd, aangezien de belanghebbende niet tijdig aangiften heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de langlopende discussie met de inspecteur geen rechtvaardiging biedt voor het niet indienen van de aangiften. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende, als professioneel dienstverlener, de verantwoordelijkheid had om tijdig aangifte te doen. De rechtbank vermindert echter de boete voor het jaar 2017 ambtshalve tot € 2.375, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Voor het jaar 2018 blijft de boete van € 2.500 in stand. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3941 en 21/4096
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende verzuimboetes van € 5.278 opgelegd (hierna: boetebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij beide boetebeschikkingen verminderd tot een bedrag van € 2.500 per beschikking.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is vennoot van de [VOF] (de VOF). De werkzaamheden van belanghebbende in de VOF bestaan onder andere uit het opmaken van jaarrekeningen en het opmaken en indienen van diverse fiscale aangiften.
2.2.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek gedaan bij belanghebbende, waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2015 zijn onderzocht. Dit boekenonderzoek is aangekondigd op 25 juli 2017 en het definitieve rapport met de bevindingen is opgemaakt op 24 mei 2018.
2.3.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. Belanghebbende heeft niet vóór de in de aanmaning vermelde uiterlijke indieningsdatum van 18 december 2018 een aangifte ingediend. Belanghebbende heeft op 9 december 2020 een aangifte IB/PVV 2017 ingediend.
2.4.
Belanghebbende is ook voor het jaar 2018 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft niet vóór de in de aanmaning vermelde uiterlijke indieningsdatum van 8 januari 2020 een aangifte ingediend. Belanghebbend heeft op 10 december 2020 een aangifte IB/PVV 2018 ingediend.
2.5.
De inspecteur heeft voor de jaren 2017 en 2018 ambtshalve aanslagen IB/PVV opgelegd met voor beide jaren afzonderlijk een verzuimboete van € 5.278, vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte. De aanslagen IB/PVV zijn conform de ingediende aangiften verminderd.
2.6.
Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de verzuimboetes voor zowel het jaar 2017 als 2018 verminderd tot een bedrag van € 2.500.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.3.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van maximaal € 5.278. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum. In uitzonderlijke gevallen kan een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is. [2]
3.4.
Vast staat dat belanghebbende voor 2017 en 2018 niet tijdig aangiften heeft gedaan. De verzuimboetes zijn in beginsel dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. Opzet of schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas).
3.5.
Belanghebbende erkent dat geen sprake is van avas en de boetes in beginsel terecht zijn opgelegd, maar doet een beroep op verzachtende omstandigheden. Hij stelt dat er een langlopende discussie was met de inspecteur en dat hij daardoor geen goede en juiste aangifte kon indienen voor de jaren 2017 en 2018.
3.6.
De rechtbank overweegt dat een langlopende discussie met de inspecteur geen rechtvaardiging vormt om geen aangifte in te dienen voor de onderhavige jaren. [3] Dit geldt des te meer voor belanghebbende als professioneel dienstverlener. Het had op zijn weg gelegen om afspraken te maken met de inspecteur over het indienen van de aangiften. Belanghebbende stelt dat hij mondeling heeft geprobeerd om afspraken te maken over het indienen van zijn aangiften, maar deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Belanghebbende heeft niet alle zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd om ervoor te zorgen dat de aangiften tijdig werden gedaan. De rechtbank ziet in de langlopende discussie en de overige door belanghebbende aangevoerde omstandigheden evenmin aanleiding om de boetes te vernietigen dan wel verder te verlagen. Mede gelet op de omstandigheid dat vaststaat dat belanghebbende vanaf het jaar 2011 zijn aangiften buiten de gestelde termijn heeft gedaan, acht de rechtbank de verzuimboetes van € 2.500 passend en geboden.
3.7.
Wel vormt de duur van de procedure voor het jaar 2017 voor de rechtbank ambtshalve aanleiding tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 23 oktober 2020 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boete is opgenomen in de aanslag. De rechtbank doet uitspraak op 18 november 2022. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan (afgerond) 25 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met één maand. De boete voor het jaar 2017 wordt daarom gematigd met 5% en vastgesteld op € 2.375. [4] Omdat dit een ambtshalve vermindering is, leidt dit niet tot een gegrondverklaring van het beroep en evenmin tot een proceskostenvergoeding. [5] Voor het jaar 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn 8 december 2020. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak voor het jaar 2018 is dus niet overschreden.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. De rechtbank vermindert de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2017 ambtshalve tot € 2.375 en laat de boetebeschikking voor het jaar 2018 in stand. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2017;
  • vermindert de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2017 tot € 2.375.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 18 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de AWR in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR (tekst 2017 en 2018).
2.Paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1586 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4806.
4.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
5.Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.