ECLI:NL:RBZWB:2022:6998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing van het UWV inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 15 februari 2021. Het UWV had eiseres met ingang van 17 augustus 2020 een loongerelateerde uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 77%. Op 27 juli 2021 heeft het UWV een gewijzigd besluit genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd verhoogd naar 81,35%. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang is bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II, omdat eiseres al een WIA-uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en ook het beroep tegen het bestreden besluit II wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,- en draagt het UWV op het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1363

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. de Jong),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV

(gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Gemeente [naam ex-werkgever] , ex-werkgever
(gemachtigde: mr. M Houben).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit I) van het UWV van 15 februari 2021. Hierbij heeft het UWV zijn beslissing om eiseres met ingang van 17 augustus 2020 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 77%, gehandhaafd.
Op 27 juli 2021 heeft het UWV een gewijzigd besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit II). Daarbij is het bestreden besluit I ingetrokken, (
de rechtbank begrijpt) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan haar met ingang van 17 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 81,35%. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever van eiseres heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar ex-werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de ex-werkgever geen inzage krijgt in de medische stukken van eiseres. Kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de ex-werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van de ex-werkgever. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder bericht van afmelding niet verschenen.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiseres werkte als beleidsadviseur bij de ex-werkgever voor gemiddeld 31,95 uur per week. Zij heeft zich op 20 augustus 2018 ziekgemeld voor dit werk.
2. Eiseres heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft het UWV het besluit van 13 augustus 2020 genomen dat in bezwaar bij het bestreden besluit I is gehandhaafd.
3. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres heeft het UWV een aanvullend medisch en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna het bestreden besluit II is genomen.

De conclusie van de rechtbank

4. Met bestreden besluit II heeft het UWV het bestreden besluit I ingetrokken, het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard, haar met ingang van 17 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 81,35%. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 18 juni 2021. De arbeidskundige grondslag is gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 25 juni 2021.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede is gericht tegen het bestreden besluit II. De rechtbank gaat ervan uit dat het bestreden besluit II in de plaats is gekomen van het bestreden besluit I. Omdat is gesteld noch gebleken dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank haar beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
6. Het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank zal dat hierna onder het kopje ‘beoordeling door de rechtbank’ uitleggen.
7. In de omstandigheid dat het UWV in beroep het bestreden besluit I heeft vervangen door het bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank moet eerst ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit II. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraak van 15 april 2011 [1] , is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
9. Desgevraagd heeft eiseres haar procesbelang toegelicht. Eiseres heeft in dat verband gesteld dat het beroepschrift betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid en daarmee ook op de restverdiencapaciteit. Dit betreft een wijziging van de rechtspositie van eiseres en dat is haar procesbelang. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2014 (
de rechtbank begrijpt:15 januari 2014) (USZ2014/47). Volgens eiseres geldt dit ook indien de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid vooralsnog niet leidt tot een hogere en/of langdurigere uitkering. Hierbij is volgens eiseres van belang dat in de herziene beslissing melding wordt gemaakt van het standpunt dat de verwachting omtrent verbetering van de mate van belastbaarheid redelijk tot goed is. Dit aspect wordt volgens eiseres nadrukkelijk betwist. Dit speelt volgens eiseres ook een rol bij het al dan niet op termijn toekennen van een IVA-uitkering. Ook stelt eiseres dat nu door het UWV geen beperking voor duurbelasting is aangenomen dit voor haar in de toekomst verstrekkende gevolgen kan hebben omdat het maar de vraag is of op dit onderwerp nog kan worden teruggekomen vanwege het beginsel van formele rechtskracht. Tot slot is geen vergoeding van de proceskosten in beroep aangeboden door het UWV.
10. Eiseres is per 17 augustus 2020 alsnog in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres betwist de medische grondslag van het bestreden besluit II in die zin dat haar mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld en dat ten onrechte geen beperkingen voor duurbelasting is aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres met een wijziging van de beperkingen in de FML geen ander resultaat met betrekking tot de mate van haar arbeidsongeschiktheid bereiken dan al is bereikt. Eiseres ontvangt namelijk al een WIA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB (USZ2014/47) treft geen doel, omdat deze uitspraak geen vergelijkbare situatie betreft. Hoewel eiseres stelt dat een en ander een rol kan spelen bij het al dan niet op termijn toekennen van een IVA-uitkering, maakt zij hierop nu uitdrukkelijk geen aanspraak. Ook stelt eiseres dat een onjuiste weergave van haar beperkingen in de toekomst verstrekkende gevolgen voor haar kan hebben. Daarover overweegt de rechtbank dat, zoals dat ook door het UWV op zitting is uitgelegd, bij een eventueel heronderzoek per een latere datum een nieuw medisch onderzoek zal worden verricht. Indien eiseres het met een toekomstig besluit over de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet eens is kan zij de grondslag van dat besluit, waaronder de inhoud van de dan opgestelde FML, op dat moment aanvechten. De verwijzing van eiseres naar het beginsel van formele rechtskracht gaat in dit verband dan ook mank. De rechtbank merkt nog op dat in het bestreden besluit II een restverdiencapaciteit is opgenomen, maar dat in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, en dus voor eiseres, geen inkomenseis geldt. [2] De rechtbank is hierom van oordeel dat ook een eventuele aanpassing van de restverdiencapaciteit voor eiseres geen feitelijke betekenis heeft. Tot slot kan volgens vaste rechtspraak van de CRvB ook geen belang worden ontleend aan de door eiseres gewenste proceskostenveroordeling in beroep. Van de in artikel 8:75 van de Awb neergelegde bevoegdheid kan door de rechter namelijk ook gebruik worden gemaakt indien het beroep niet inhoudelijk is behandeld [3] . Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1755.
2.Zie artikel 60, derde lid, van de Wet WIA.
3.Zie onder meer de uitspaken van 18 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9279 en 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:703.