ECLI:NL:RBZWB:2022:723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5278
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake gewasbeschermingsmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 februari 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 30 juni 2021, zoals bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beslistermijn met vier weken heeft verdaagd, waardoor de uiterste beslisdatum op 25 augustus 2021 viel. Aangezien verweerder niet binnen deze termijn heeft beslist, heeft eiser op 17 november 2021 verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder nog geen nieuw besluit heeft genomen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft verweerder een langere termijn van acht weken om dit te doen, gezien de omvang van het Wob-verzoek. Eiser heeft verzocht om alle documenten met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen op planten en bloemen van tuincentra, kwekers en importeurs in Nederland vanaf 2015 tot en met 1 juni 2021. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 30 juni 2021 als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft het verzoek ingediend op 30 juni 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Verweerder heeft met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Wob de beslistermijn met vier weken verdaagd. Verweerder had dus uiterlijk op 25 augustus 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 17 november 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van acht weken, omdat het verzoek waarschijnlijk ziet op veel documenten en er derde-belanghebbenden bij zijn betrokken.
De rechtbank vindt dat het voldoende aannemelijk is dat het hier om een omvangrijk Wob-verzoek gaat. Eiser verzoekt immers om alle stukken betreffende de toepassing, aanwezigheid en bemonstering van gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen op planten en bloemen van tuincentra, kwekers en importeurs in Nederland vanaf 2015 tot en met 1 juni 2021. De rechtbank zal verweerder daarom een langere termijn geven om het besluit te nemen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het bepaalde in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.