ECLI:NL:RBZWB:2022:4721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2746
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 augustus 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser had eerder een Wob-verzoek ingediend op 30 juni 2021, maar de rechtbank had in een eerdere uitspraak op 11 februari 2022 bepaald dat de minister binnen acht weken op dit verzoek moest beslissen. Eiser stelt dat de minister deze beslissing niet tijdig heeft genomen, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep.

De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak op basis van de ingediende stukken kan worden beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor de minister om een beslissing te nemen op het Wob-verzoek is verstreken en dat er geen nieuw besluit is genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank draagt de minister op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen.

Daarnaast wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank merkt op dat de eerder opgelegde dwangsom van de uitspraak van 11 februari 2022 nog niet volledig is verbeurd. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

mr. [naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:723). In die uitspraak staat dat verweerder nog niet heeft beslist op het Wob-verzoek van eiser van 30 juni 2021 en binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het Wob-verzoek van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 11 februari 2022 (verzonden op 14 februari 2022) opgedragen termijn om een beslissing te nemen eindigde op 11 april 2022 en dat vanaf 12 april 2022 de termijn van de rechterlijke dwangsom is gaan lopen. Op 30 mei 2022 heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder. De maximale rechterlijke dwangsom was op die datum nog niet volgelopen.
Ondanks dat de in de uitspraak van 11 februari 2022 opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd ten tijde van het instellen van het beroep, blijft bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is. [2]
Nu verweerder niet binnen de door de rechter gestelde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser, is het beroep kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 23 juni 2022 aangegeven dat de documenten zijn verzameld en worden beoordeeld, maar dat dit veel tijd in beslag neemt. Verweerder acht een termijn van twee weken op voorhand niet haalbaar. Verweerder heeft daarbij echter niet aangegeven binnen welke termijn het wel haalbaar is om alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder een langere termijn te geven om het besluit te nemen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat hier sprake is van een opvolgend beroep niet tijdig beslissen en verweerder tot op heden geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2022, het verzoek van eiser al van 30 juni 2021 dateert en sinds het indienen van het verweerschrift al weer enige tijd verstreken is.
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-.
Hierbij merkt de rechtbank het volgende op. De bij uitspraak van 11 februari 2022 opgelegde dwangsom is ook op het moment van deze uitspraak nog niet volledig verbeurd. Die dwangsom loopt vanaf 12 april 2022 tot en met uiterlijk 8 september 2022 (maximaal 150 dagen). Gelet hierop bepaalt de rechtbank dat verweerder de dwangsom van € 250,- per dag pas vanaf 9 september 2022 verschuldigd is, indien verweerder voor die tijd niet op het verzoek van eiser heeft beslist.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder vanaf 9 september 2022 aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag dat er nog geen besluit bekend is gemaakt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 11 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.