In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom op te schorten die aan de derde-partij is opgelegd. Eiser, afkomstig uit [plaatsnaam 1], heeft het college op 6 februari 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen de obstacle run die door de derde-partij, [naam derde partij 2], werd geëxploiteerd op een perceel dat door de gemeente werd verhuurd aan [naam derde partij 1]. Na een controle op 25 maart 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen, met de redenering dat de activiteiten van de derde-partij onder de bestemming 'maatschappelijk' vallen en daarmee vergunningsvrij zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften om het bezwaar gegrond te verklaren. Het college heeft echter op 23 februari 2022 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij om de obstacle run te beëindigen.
De derde-partij heeft beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd, waarna het college de begunstigingstermijn op 21 april 2022 heeft opgeschort. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter die de opschorting van de begunstigingstermijn heeft bevestigd. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van eiser behandeld op 20 oktober 2022. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft en dat het college niet op goede gronden de begunstigingstermijn heeft opgeschort. De rechtbank volgt de overwegingen van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser.