ECLI:NL:RBZWB:2022:7543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3559
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie op basis van justitiële documentatie en rehabilitatietermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een naturalisatiezaak. Eiser, geboren in 1969 met de Jamaicaanse nationaliteit, heeft een verzoek om naturalisatie ingediend op 16 februari 2021. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 november 2021, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde opleverde. Dit was gebaseerd op een veroordeling door het Gerechtshof in 's-Hertogenbosch op 6 juli 2018, waarvoor eiser een taakstraf van 20 uren had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de rehabilitatietermijn van vijf jaar, die vereist is voor naturalisatie, nog niet was verstreken, aangezien de veroordeling minder dan vijf jaar geleden had plaatsgevonden.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat eiser niet was gehoord in het bezwaar, maar oordeelde dat dit niet onterecht was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/3559
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 23 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam tolk] , tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Jamaicaanse nationaliteit. Hij verblijft in Nederland met een verblijfsvergunning. Op 16 februari 2021 heeft hij een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: RWN). Dit omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Eiser is bij arrest van 6 juli 2018 (onherroepelijk op 4 juni 2019) door het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot 20 uren taakstraf. [1] Op 4 september 2019 heeft eiser de taakstraf voltooid. Omdat korter dan vijf jaar geleden onherroepelijk een sanctie wegens het plegen van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd, is de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar nog niet verstreken. De algemene hardheidsclausule in artikel 10 van de RWN biedt volgens verweerder geen mogelijkheid tot afwijking van deze voorwaarde(n).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiser is niet gehoord. In dit besluit heeft verweerder onderkend dat in de toegezonden kopie van het vreemdelingrechtelijk dossier van 16 september 2021 geen documenten zijn opgenomen die zien op de veroordeling van 6 juli 2018. Echter, op 5 januari 2022 is wederom een kopie van eisers vreemdelingrechtelijk dossier verzonden, dat een uittreksel uit de Justitiële Informatiedienst bevat waarop staat vermeld dat eiser op 6 juli 2018 is veroordeeld. De stelling dat eiser niet is veroordeeld wordt daarom niet gevolgd. Verder is in het naturalisatieproces geen ruimte voor het (opnieuw) beoordelen van omstandigheden die (naar wordt gesteld) tot het plegen van het misdrijf hebben geleid. De door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij vluchteling is geweest, dat hij als gevolg van naturalisatie een sterkere positie in Nederland kan verkrijgen en dat hij meer buitenlandse reizen kan maken met een Nederlands paspoort, zijn geen omstandigheden die maken dat hij geen gevaar voor de openbare orde zou zijn. Met deze omstandigheden hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden. Alhoewel artikel 10 van de RWN weliswaar in zeer bijzondere gevallen ruimte biedt om af te wijken van een aantal met name genoemde voorwaarden voor naturalisatie, is het niet mogelijk om op grond van dit artikel af te wijken van het vereiste van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Daartoe voert hij het volgende aan. Verweerder kon niet volstaan met het overleggen van justitiële documentatie, het arrest van 6 juli 2018 zal dan ook alsnog overgelegd moeten worden. Eiser kan zich namelijk niet herinneren of hij strafbare feiten heeft gepleegd en wanneer. Vooralsnog ontkent hij de strafbare feiten te hebben gepleegd. Verweerder is ook ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 10 van de RWN. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn. Eiser wijst in dit verband naar de omstandigheid dat hij zijn geboorteland is ontvlucht vanwege zijn homoseksuele geaardheid en hij met de Nederlandse nationaliteit in het buitenland verzekerd is van hulp van de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast zijn de medische en psychische omstandigheden ten onrechte niet meegewogen. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek om naturalisatie van een vreemdeling die voldoet aan de artikel 7 en 8 van de RWN niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
6. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: Handleiding) is het beleid van verweerder beschreven waarin staat wanneer er dergelijke ernstige vermoedens zijn. In de Handleiding [2] staat dat een naturalisatieverzoek wordt geweigerd indien in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. De periode van vijf jaar wordt de rehabilitatietermijn genoemd. Volgens vaste jurisprudentie dient het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling of sprake is van ernstige vermoedens dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde. [3] Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter [4] niet onredelijk bevonden. [5]
Justitiële documentatie
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat in het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst (verder: JDD) staat dat eiser bij arrest van 6 juli 2018 (onherroepelijk op 4 juni 2019) door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is veroordeeld. In het verweerschrift heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat uit de toelichting onder paragraaf 8.2 op artikel 9 van de RWN in de Handleiding volgt dat verweerder gegevens opvraagt bij de JDD en dat er geen nader onderzoek hoeft te worden verricht naar de feiten die op het uittreksel staan vermeld. Ook volgt uit deze toelichting dat vermelding van een zaak op het strafblad betekent dat sprake is van vervolging of veroordeling ter zake van het desbetreffende strafbare feit. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van eiser dat niet kan worden volstaan met de justitiële documentatie.
Daarbij komt dat de gemachtigde van eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat eiser aan hem heeft verteld dat hij is veroordeeld voor het spugen op iemand. Eiser heeft vervolgens desgevraagd verklaard dat dit alles gebeurd is in 2017 of 2019, maar dat hij het niet zeker weet. Uit deze verklaringen blijkt dat eiser wel degelijk op de hoogte is van het feit dat aan hem tijdens zijn rehabilitatietermijn onherroepelijk een sanctie wegens het plegen van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
Bijzondere omstandigheden
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet op grond van artikel 10 van de RWN kan afwijken van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN neergelegde afwijzingsgrond. [6] Voor zover eiser beoogt te betogen dat verweerder wegens zeer bijzondere omstandigheden had moeten afwijken van het beleid, faalt dit betoog. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
9. Uit paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in de Handleiding volgt dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van de regels in de Handleiding af te wijken. [7] Daarbij moet echter zeer grote terughoudendheid worden betracht. Bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden dienen met name omstandigheden te worden betrokken die leiden tot de conclusie dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde.
10. Verweerder heeft in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. De door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden dat hij zijn geboorteland is ontvlucht vanwege zijn homoseksuele geaardheid, dat hij als gevolg van naturalisatie een sterkere positie in Nederland kan verkrijgen, dat hij meer buitenlandse reizen kan maken met een Nederlands paspoort en dat hij met de Nederlandse nationaliteit in het buitenland verzekerd is van hulp van de Nederlandse autoriteiten, staan los van de beoordeling van de vraag of eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Dit betekent dat deze omstandigheden niet wegnemen dat sprake is van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Tot slot heeft verweerder mogen aannemen dat eisers gestelde medische problemen, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, moeten worden geacht al door de strafrechter bij zijn oordeel over de strafmaat te zijn betrokken. In de door eiser gestelde medische omstandigheden heeft verweerder daarom ook geen reden hoeven zien om van zijn beleid af te wijken.
Horen
11. Eisers beroepsgrond dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien, wordt ook niet gevolgd. Zoals de hoogste bestuursrechter in zijn uitspraak van 6 juli 2022 [8] heeft overwogen, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient verweerder terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de in die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon verweerder in dit geval redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was zonder eiser in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over het verzoek tot naturalisatie.
Slotsom
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om naturalisatie terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 9 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.Zie de toelichting onder paragraaf 1 en 5 op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in de Handleiding.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2759, van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2322 en 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3230.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3117.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:683.
7.Zie ook de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3507.