ECLI:NL:RBZWB:2022:7578

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV en de redelijke afspiegeling van het dagloon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiseres, die eerder als grafisch ontwerpster heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld en ontving een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft haar op 14 juli 2020 een IVA-uitkering toegekend, gebaseerd op een maandloon van € 888,71. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat het vastgestelde dagloon geen redelijke afspiegeling vormt van haar welvaartsniveau voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV het dagloon heeft vastgesteld op basis van de referteperiode van 1 april 2009 tot 1 april 2010, maar dat eiseres stelt dat haar inkomen bij haar vorige werkgever, [naam bedrijf], in aanmerking genomen had moeten worden. De rechtbank concludeert dat het UWV niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het dagloon een redelijke afspiegeling is van het welvaartsniveau van eiseres. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiseres heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, en het UWV moet het griffierecht en proceskosten vergoeden. De Staat der Nederlanden wordt ook veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10310 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan haar.
Het UWV heeft deze uitkering met het besluit van 14 juli 2020 toegekend, gebaseerd op een maandloon van € 888,71. Met het bestreden besluit van 18 november 2020 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dit besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiseres heeft over de periode 24 juni 2002 tot en met 31 mei 2008 bij [naam bedrijf] gewerkt als grafisch ontwerpster voor 20 uur per week.
Op 31 oktober 2008 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld als gevolg van onder meer psychische klachten. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 30 januari 2009 een Ziektewetuitkering toegekend. Op 19 maart 2009 is eiseres met ingang van 26 maart 2009 hersteld verklaard. Bij besluit van 21 april 2009 heeft het UWV de werkloosheidsuitkering van eiseres met ingang van 26 maart 2009 voortgezet.
Op 26 april 2010 heeft eiseres zich weer ziek gemeld. Bij besluit van 31 mei 2010 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 9 juni 2010 een Ziektewetuitkering toegekend.
Vervolgens is eiseres zwanger geraakt. Zij heeft zich aansluitend aan de bevalling op
4 maart 2012 weer ziek gemeld in verband met onder meer psychische klachten.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 13 augustus 2012 op grond van de WIA een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% en een WIA-maandloon van € 770,39, berekend over de periode van 1 april 2009 tot 1 april 2010.
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres ongewijzigd vastgesteld.
In het formulier van 12 januari 2020 heeft eiseres aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd en verzocht om haar arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
Tegen het uitblijven van een besluit op deze aanvraag heeft eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep op 16 juni 2020 gegrond verklaard en het UWV opgedragen binnen 4 weken te beslissen.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 7 juli 2020 een IVA-uitkering op grond van de WIA toegekend en haar maandloon bepaald op € 888,71.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het UWV stelt dat eiseres vanaf 13 augustus 2012 recht heeft op een loonaanvullings-uitkering. Het dagloon is destijds bepaald op € 34,24. Eisers heeft met ingang van 7 juli 2020 recht op een IVA-uitkering. Daarbij is het dagloon na indexering bepaald op € 40,86 en het maandloon op € 888,71 (€ 40,86 * 21,75).
Het UWV ziet geen reden om dat dagloon te herzien. Eiseres heeft verzocht om haar inkomsten als zelfstandige in het dagloon te betrekken. Die inkomsten kunnen echter niet betrokken worden omdat dat inkomsten zijn uit niet-verzekerde arbeid. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) biedt daarvoor geen ruimte. Dat eiseres nooit is gewezen op de gevolgen van het werken als zelfstandige, maakt dat volgens het UWV niet anders.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat aan de dagloonregeling ten grondslag ligt dat het dagloon een redelijke afspiegeling dient te vormen van de welvaart in de periode voorafgaande aan de verzekerde gebeurtenis. Volgens eiseres is het vastgestelde dagloon in haar geval geen redelijke weerspiegeling van haar welvaarsniveau voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft in het verleden altijd gewerkt en een inkomen gehad. Sinds zij een WIA-uitkering ontvangt leeft zij op of onder bijstandsniveau. Dat kan niet de bedoeling zijn van de wetgever.
Uit het omvangrijke dossier blijkt dat eiseres al jaren kampt met lichamelijke en psychische klachten. Ook ten tijde van de referteperiode, van 1 april 2009 tot 1 april 2010, die het UWV hanteert, kampte eiseres met ernstige gezondheidsklachten, zoals blijkt uit de medische informatie van GGZ Breburg en van het ETZ. Haar ziekte, die uiteindelijk tot volledige arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is al in 2008 ingetreden. Na het dienstverband aldaar heeft eiseres nooit meer een reële kans gehad op een dienstverband elders vanwege haar gezondheidsproblemen. Eiseres stelt dan ook dat voor wat betreft een redelijke weerspiegeling van haar welvaarsniveau gekeken zou moeten worden naar de periode voorafgaand aan haar uitval in 2008. Het loon dat eiseres verdiende bij [naam bedrijf] geeft namelijk wel een redelijke afspiegeling van haar welvaartsniveau.
Volgens eiseres is haar Ziektewetuitkering begin 2009 ten onrechte beëindigd. Dit blijkt uit het gegeven dat eiseres enkele maanden door haar huisarts weer is doorverwezen naar het ziekenhuis.
Het UWV is in het bestreden besluit slechts ingegaan op de subsidiaire bezwaargrond dat de inkomsten van eiseres als freelancer meegenomen dienen te worden bij de vaststelling van het dagloon. Dat betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
Tot slot verzoekt eiseres om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Verweer

Het UWV stelt dat de juistheid van het dagloon in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het WIA-maandloon is met het besluit van 14 juni 2012 vastgesteld en dat besluit staat in rechte vast. Het WIA-maandloon in het besluit van 14 juli 2020 betreft slechts een indexatie van het eerder vastgestelde maandloon.
Daarnaast kan het UWV eiseres niet volgen in haar standpunt dat het dagloon geen redelijke weerspiegeling vormt van haar welvaartsniveau. De eerste ziektedag is vastgesteld op
26 april 2010. Die dag staat in rechte vast. Eiseres heeft namelijk tegen de hersteldverklaring van 19 maart 2009 noch tegen het besluit tot toekenning van een Ziektewetuitkering met ingang van 31 mei 2010 bezwaar gemaakt. Uitgaande van de eerste ziektedag op 26 april 2010 is de referteperiode terecht vastgesteld van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010. Door het WIA-maandloon te baseren op het inkomen van eiseres in de referteperiode, is juist aangesloten bij haar welvaartsniveau ten tijde van het intreden van het verzekerd risico.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden aan eiseres een WIA-uitkering heeft toegekend, gebaseerd op een maandloon van € 888,71.
Eiseres stelt van niet omdat het dagloon geen redelijke afspiegeling vormt van haar welvaarsniveau voorafgaande aan haar arbeidsongeschiktheid. Volgens haar had het loon bij [naam bedrijf] betrokken moeten worden bij de vaststelling van het dagloon. Daarnaast stelt eiseres dat het UWV haar inkomsten als zelfstandige had moeten betrekken in het dagloon.
Het UWV stelt dat de juistheid van het dagloon in deze procedure niet aan de orde kan komen, omdat dat dagloon al met het besluit van 14 juni 2012 is vastgesteld en dat besluit in rechte vaststaat. Overigens zijn de inkomsten als zelfstandige inkomsten uit niet-verzekerde arbeid, zodat deze niet kunnen worden meegenomen in het dagloon. Het dagloon vormt volgens het UWV een redelijke afspiegeling.
De rechtbank stelt vast dat het UWV pas in beroep laatstgenoemd standpunt over de redelijke afspiegeling van het welvaartsniveau heeft ingenomen, terwijl eiseres dit in bezwaar reeds heeft aangevoerd. Als gevolg daarvan kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Zij zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
Staat het dagloon in rechte vast?
De rechtbank volgt het UWV niet in het standpunt dat het dagloon in deze procedure niet (meer) aan de orde kan komen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 juli 2019 [1] , waarin is overwogen dat het dagloon niet als zelfstandig deelbesluit is aan te merken en de hoogte daarvan in procedures tegen latere besluiten daarom aan de orde gesteld kan worden. De rechtbank zal het dagloon daarom beoordelen.
Is het dagloon een redelijke afspiegeling?
Eiseres is op 26 april 2010 uitgevallen. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op het loon dat eiseres heeft ontvangen in de periode 1 april 2009 tot 1 april 2010.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat 26 april 2010 niet haar eerste ziektedag is, omdat zij ten onrechte met ingang van 26 maart 2009 hersteld is verklaard, overweegt de rechtbank dat in deze procedure dient te worden uitgegaan van (de juistheid van) een eerder rechtens onaantastbaar besluit/hersteldverklaring. De stelling van eiseres dat dat besluit/die hersteldverklaring niet juist is, kan de rechtbank in deze procedure niet beoordelen. De rechtbank gaat daarom voor wat betreft de eerste ziektedag, die heeft geleid tot haar (volledige) arbeidsongeschiktheid, uit van 26 april 2010.
De rechtbank stelt vast dat de vaststelling van de referteperiode en het dagloon door het UWV overeenkomstig artikel 13 van de WIA en artikel 13 van het Dagloonbesluit is. Beide artikelen bepalen dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer in de referteperiode – de periode van één jaar voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid – heeft genoten bij de werkgever.
De stelling van eiseres, dat voor het dagloon uitgegaan dient te worden van het loon dat zij bij [naam bedrijf] verdiend heeft, komt er op neer dat een andere referteperiode zou moeten worden gehanteerd. De rechtbank ziet echter geen grond om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 13 van de WIA. Het staat de rechtbank niet vrij om (de berekeningswijze van) artikel 13 van de WIA, een wet in formele zin, te toetsen.
De CRvB heeft in de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] namelijk overwogen: ‘
Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever voor de met artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA gegeven berekeningswijze van het dagloon moet respecteren. Voor zover de beroepsgronden geacht moeten worden zich te richten tegen het Dagloonbesluit treffen deze evenmin doel. In het Dagloonbesluit is geen afwijkende regel voor de onderhavige situatie opgenomen.’
De rechtbank ziet in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2015 [3] geen aanleiding om anders te oordelen. Behalve dat deze uitspraak van veel eerder dateert, kent de rechtbank meer waarde toe aan rechtspraak van een hoger beroepsinstantie, zoals de CRvB. Bovendien baseert de rechtbank Amsterdam haar oordeel met name op een uitspraak van de CRvB van 23 november 2012 [4] . De CRvB heeft in voormelde uitspraak van 7 oktober 2021 overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de door betrokkene genoemde uitspraken – waaronder de uitspraak van de CRvB van 23 november 2012 – betrekking hebben op andere wettelijke kaders en situaties.
Inkomsten als zelfstandige
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het UWV ook haar inkomsten als zelfstandige in het dagloon had moeten betrekken, overweegt de rechtbank dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiseres die inkomsten niet heeft verworven als werknemer. Als zelfstandige was eiseres niet verzekerd voor de WIA. Die inkomsten dienen daarom buiten beschouwing te blijven.
Schadevergoeding
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist.
Eiseres komt in aanmerking voor schadevergoeding wegens een lange duur van de procedure. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 26 augustus 2020 tot de datum van deze uitspraak is bijna een periode van twee jaar en vier maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dus vier maanden. De vergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 500,- per half jaar. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500,- ten laste van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de minister van Justitie en Veiligheid in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit lijdt namelijk aan een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter reden om de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand te laten.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Daarnaast wordt de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 november 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiseres van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 15 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 8
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 15
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A–B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
Ziektewet
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.