ECLI:NL:CRVB:2021:2482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het dagloon in het kader van de Wet WIA en de invloed van referteperiodes op het welvaartsniveau
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellante, die als gevolg van een ongeval volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geraakt. Appellante had eerder een IVA-uitkering ontvangen op basis van de Wet WIA, waarbij het dagloon was vastgesteld op € 52,32, gebaseerd op een referteperiode van 1 juli 2015 tot en met 1 juli 2016. Appellante was van mening dat deze vaststelling onterecht was, omdat zij in de referteperiode minder had verdiend door haar studie en slechts een half jaar fulltime had kunnen werken na haar opleiding.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat de referteperiode dwingend is vastgesteld in de wet en dat het loon dat daadwerkelijk is genoten tijdens deze periode bepalend is voor de vaststelling van het welvaartsniveau. De Raad oordeelde dat de wet- en regelgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen in situaties zoals die van appellante, en dat de door haar aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing was op haar situatie.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de vaststelling van het dagloon en de referteperiode, en de noodzaak om de wetgeving te respecteren, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de appellante.