In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2022 worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De rechtbank beoordeelt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2014 tot en met 2017. De inspecteur had aan belanghebbende (de belastingplichtige) voor deze jaren navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook vergrijpboeten waren opgelegd. De rechtbank constateert dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende over 2014 en 2015 inkomsten uit onbekende bron heeft genoten, en verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen voor deze jaren gegrond. Voor het jaar 2016 oordeelt de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een bedrag van € 3.820 aan inkomsten niet heeft aangegeven, maar vernietigt de boete omdat niet is aangetoond dat er opzet in het spel was. Voor het jaar 2017 oordeelt de rechtbank dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank bevestigt de aanslagen voor 2017 en legt een vergrijpboete op. De rechtbank vernietigt de belastingrentebeschikkingen voor 2014 en vermindert de belastingrentebeschikkingen voor 2015 en 2016. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden en dat de proceskosten moeten worden vergoed.