ECLI:NL:RBZWB:2022:7838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
10142897 AZ VERZ 22-77
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de werkgever, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brabant In- en Exterieurverzorging B.V., een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. Het verzoekschrift is op 13 oktober 2022 ter griffie ontvangen. De werknemer heeft hierop een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 13 december 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de werkgever aanvullende stukken heeft overgelegd. De werkgever baseert het verzoek op artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek, met als argument dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. De werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat er geen mogelijkheden meer zijn voor herplaatsing. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding is, aangezien beide partijen het erover eens zijn dat de verstoring onherstelbaar is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 februari 2023, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van een beëindigingsvergoeding van € 1.500,- bruto aan de werknemer. Tevens is bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
zaak/rolnr.: 10142897 AZ VERZ 22-77
beschikking d.d. 15 december 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brabant In- en Exterieurverzorging B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigden: mr. B.M.C. Stenden en mr. S.W. Kleijer, advocaten te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: A.B.B. Beelaard, advocaat te Den Haag.

1.Het procesverloop

1.1.
De werkgever heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Het verzoekschrift is op 13 oktober 2022 ter griffie ontvangen. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 13 december 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de werkgever bij brief van 8 december 2022 nog stukken toegezonden. De gemachtigden van werkgever hebben voorts ter zitting hun pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is.
2.2.
De werknemer heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3.
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van twee maanden. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 februari 2023.
2.5.
Partijen zijn het er ook over eens dat de werknemer aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 1.500,- bruto. De werkgever zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
2.6.
De ontbinding houdt geen verband met opzegverboden.
2.7.
De werkgever heeft ter zitting te kennen gegeven dat geen gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid om het verzoek in te trekken. De werkgever hoeft daarom ook geen gelegenheid te krijgen voor intrekking.
2.8.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2023;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een beëindigingsvergoeding te betalen van € 1.500,- bruto;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.