ECLI:NL:RBZWB:2022:8488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/02/369308 FA RK 20-974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap in het kader van een Eritrees kindhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader van twee minderjarigen, geboren uit een huwelijk dat in Eritrea is gesloten. De vrouw, die in deze procedure als verzoekster optreedt, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader, die niet de biologische vader van de kinderen blijkt te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op 15-jarige leeftijd een huwelijk is aangegaan, dat volgens Eritrees recht rechtsgeldig is, en dat zij op meerderjarige leeftijd een verklaring onder ede heeft afgelegd ten behoeve van de erkenning van dit huwelijk in Nederland. De ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) heeft bevestigd dat er geen gronden zijn om aan de rechtsgeldigheid van het huwelijk te twijfelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de juridische vader niet de biologische vader is van de kinderen, en heeft de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, zodat hun juridische status in overeenstemming kan worden gebracht met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/369308 FA RK 20-974
15 februari 2022
nadere beschikking
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur.
In deze procedure worden als belanghebbenden aangemerkt:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2019, verder te noemen [minderjarige 1] , en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2021, verder te noemen [minderjarige 2] ,
beiden vertegenwoordigd door mr. A. Koop-van Vliet, in de hoedanigheid van bijzondere curator,
[juridische vader] ook bekend onder de naam [juridische vader] , hierna te noemen de juridische vader,
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda, verder te noemen de ABS.
Als persoon wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, wordt aangemerkt:
[biologische vader] , hierna te noemen de vermoedelijke biologische vader.
1. Het procesverloop
Tot de stukken behoren:
- de in deze zaak gegeven beschikkingen van 24 november 2020 en 28 september 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de op 13 en 14 september 2021 ontvangen brieven en het op 22 november 2021 ontvangen (aanvullende) verslag van bevindingen van de bijzondere curator;
- de op 24 november 2021 ontvangen brief van mr. Avontuur;
- de op 15 december 2021 ontvangen brief van de ABS.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voorts verzoekt zij voorwaardelijk, voor het geval wordt geoordeeld dat haar huwelijk nietig is, dan wel niet vatbaar voor erkenning binnen de Nederlandse rechtsorde, doorhaling te gelasten van de huwelijksvader op de geboorteakten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
Bij beschikking van 28 september 2021 is mr. Koop-van Vliet tevens als bijzondere curator over [minderjarige 2] benoemd.
2.3
Bij beschikking van 24 november 2020 heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 10:32 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval, voor zover hier van belang, indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat de erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Voorts is overwogen dat een buiten Nederland gesloten huwelijk slechts voor erkenning in aanmerking komt, indien er sprake is van een geldig huwelijk naar het recht van het land waar het huwelijk gesloten is en dat, gelet op de jonge leeftijd van de vrouw ten tijde van haar huwelijk, allereerst de voorvraag dient te worden beantwoord of in het onderhavige geval sprake is van een naar Eritrees recht geldig huwelijk. Verder dient te worden beoordeeld of de vrouw op grond van artikel 10:32 BW heeft verzocht om erkenning van haar huwelijk door de Nederlandse autoriteiten, nu zij ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was. Een dergelijk verzoek is immers een voorwaarde voor erkenning van het huwelijk en daarmee voor registratie daarvan in de BRP.
Uit nadere door mr. Avontuur in het geding gebrachte stukken, is gebleken dat de vrouw ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlagtwedde op 15 februari 2016 een verklaring onder ede heeft afgelegd met betrekking tot haar huwelijk. Voorts heeft mr. Avontuur geconcludeerd dat de vrouw in 2010 op grond van het destijds geldende Eritrese recht op 15-jarige leeftijd een rechtsgeldig huwelijk aan kon gaan. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat het huwelijk voor erkenning vatbaar is binnen de Nederlandse rechtsorde.
Gelet op de rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) bij de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken en omdat het juridische vaderschap ten aanzien van [minderjarige 1] en later ook [minderjarige 2] wordt geacht voort te vloeien uit het in de BRP geregistreerde huwelijk van de vrouw en de juridische vader, heeft de rechtbank de ABS in de gelegenheid gesteld de volgende vragen te beantwoorden, waarbij aandacht werd gevraagd voor de beslissing van de rechtbank Rotterdam met zaaknummer
ECLI:NL:RBOBR:2020:5136:
- Is de ABS van oordeel dat het in Eritrea o gesloten huwelijk tussen de vrouw en de juridische vader een naar Eritrees recht geldig huwelijk betreft en op grond van welke wettelijke grondslagen komt de ABS tot dat oordeel?
- Is de ABS van oordeel dat het huwelijk van de vrouw voor erkenning vatbaar is en zo ja op welke gronden?
2.4
De ABS acht geen gronden aanwezig te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van het in Eritrea tussen de vrouw en de juridische vader gesloten huwelijk. Een kindhuwelijk is aldaar in beginsel rechtsgeldig, maar dat kan, gedurende de minderjarigheid van het kind, achteraf worden vernietigd. Een putatief huwelijk, waarvan de nietigheid nog niet is vastgesteld, kan, blijkens ECLI:NL:HR:2005:AS9035, in Nederland worden erkend. De ABS merkt daarbij op dat van een putatief huwelijk geen sprake meer is, nu de vrouw inmiddels meerderjarig is en zij dus de nietigheid van het huwelijk niet meer kan inroepen. De ABS wijst op de verklaring onder ede, die in 2016 door de vrouw is afgelegd. Gebruikelijk is dat voorafgaand aan een dergelijke verklaring wordt besproken welke gegevens zullen worden geregistreerd en verklaard moet worden dat geen sprake is geweest van een schijnhuwelijk. De ABS verwijst daarbij naar ECLI:NL:RVS:2021:155 waaruit voortvloeit dat onomstotelijk moet komen vast te staan dat huwelijksgegevens onjuist zijn, alvorens tot verwijdering daarvan kan worden overgegaan. De ABS heeft geen goede grondslag om aan de in de BRP geregistreerde huwelijksgegevens voorbij te gaan en van die gegevens is dan ook uitgegaan ten tijde van het opmaken van de geboorteakten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ABS wijst tenslotte op ECLI:NL:GHARL:2019:10281, waarin het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, dat de vrouw op minderjarige leeftijd in Eritrea is aangegaan met een op dat moment meerderjarige man, en waarvan zij op meerderjarige leeftijd in Nederland registratie heeft verzocht in de BRP. Aldus de ABS komt het huwelijk van de vrouw op grond van artikel 10:32 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking. De ABS heeft geen bewaar tegen toewijzing van het afstammingsverzoek van de vrouw.
2.5
De vrouw kan zich vinden in het standpunt van de ABS, maar voor het geval de rechtbank tot een ander oordeel komt, heeft zij een, subsidiair, aanvullend verzoek ingediend.
2.6
De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat hun juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. De juridische vader is niet bekend met hun bestaan en hij maakt geen deel uit van hun leven. Vermoedelijk zal hij dat ook nooit doen, nu hij is gevlucht en een onbekende verblijfplaats buiten Nederland heeft. De bijzondere curator is genoegzaam gebleken dat de vermoedelijke biologische vader de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hij is voornemens hen te erkennen, zodra dit mogelijk is. De bijzondere curator adviseert dan ook het primaire dan wel het subsidiaire verzoek van de vrouw toe te wijzen.
2.7
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk naar Eritrees recht het volgende.
Op grond van artikel 577 TCCE kent Eritrea drie vormen van rechtsgeldige huwelijken, namelijk het burgerlijk huwelijk, het religieuze huwelijk en het traditionele huwelijk. Artikel 46, tweede lid, TCCE bepaalt dat beide partners voor aanvang van het huwelijk de leeftijd van achttien jaar moeten hebben bereikt, maar daarop wordt in artikel 46, derde lid, TCCE een uitzondering gemaakt ten aanzien van huwelijken gesloten op basis van het gewoonterecht.
In de OECD Social Institutions and Gender Index is het volgende opgenomen: ‘While the minimum age of marriage according to the Marriage Law is 18 years of age for both woman and men (Article 46), the TCCE recognizes marriages between the age of 15 and 18 in recognition of Eritrean customary marriage practices. In addition, in case of pregnancy of birth, dispensation from the rule concerning marriage may be granted (Article 521).
2.8
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat de huwbare leeftijd voor meisjes in Eritrea in beginsel minimaal vijftien jaar bedraagt. Nu de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting vijftien jaar oud was, moet derhalve worden vastgesteld dat haar huwelijk een naar Eritrees recht geldig gesloten huwelijk betreft.
2.9
De vrouw heeft vervolgens op meerderjarige leeftijd een verklaring onder ede ten overstaan van de ABS van de gemeente Vlagtwedde afgelegd met betrekking tot haar huwelijk, ten behoeve van registratie daarvan in de BRP. Gelet op het door haar ingenomen standpunt heeft de vrouw de erkenning van haar huwelijk in de Nederlandse rechtsorde gewenst.
2.1
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een naar Eritrees recht rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen de vrouw en de juridische vader, dat op terechte gronden voor erkenning in Nederland in aanmerking is gekomen.
2.11
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde man, wordt ingevolge artikel 10:92 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Hierbij is bepalend - voor zover hier van belang - het tijdstip van de geboorte van het kind.
2.12
De vrouw beschikte ten tijde van de geboorten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over de Eritrese nationaliteit. Zij beschikte op die momenten eveneens over een verblijfstitel asiel voor bepaalde tijd. Artikel 10:17 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfvergunning als bedoeld in artikel 28 (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) of artikel 33 (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Met de inwerkingtreding van artikel 10:17 BW is artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000 komen te vervallen. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat de wetgever hiermee het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht aan de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 17 mei 2000 heeft overgenomen. Dit advies houdt onder meer in dat bij toepassing van verwijzingsregels waarin nationaliteit als aanknopingsfactor wordt gebruikt de vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd wordt beschouwd als Nederlands onderdaan.
De rechtbank verstaat onder de persoonlijke staat van een vreemdeling zoals genoemd in artikel 10:17 BW alle verwijzings-categorieën in het personen- en familierecht, waarin volgens het Nederlandse (internationaal) privaatrecht de nationaliteit als aanknopingsfactor geldt. Naar het oordeel van de rechtbank valt aldus ook de nationaliteit als aanknopingsfactor in artikel 10:97, eerste lid, BW onder ‘de persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 BW. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank bij de bepaling van het toepasselijke recht op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ervan uitgaat dat de vrouw Nederlands onderdaan was ten tijde van de geboorten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Nu de nationaliteit van de juridische vader onbekend is, en hij, blijkens de BRP, nimmer in Nederland verbleven heeft, moet op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap het Nederlandse recht worden toegepast, zijn de het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.13
Ingevolge artikel 1:199, onder a, BW is de (juridische) vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd. De vrouw en de juridische vader zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd. Nu [minderjarige 1] is geboren op [geboortedag 1] 2019 en [minderjarige 2] op [geboortedag 2] 2021, zijn zij geboren binnen het huwelijk van de vrouw en de juridische vader, en daarmee staat het juridische vaderschap van [juridische vader] dan wel [juridische vader] vast.
2.14
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt ingevolge artikel 10:93, eerste lid, BW bepaald door het recht dat ingevolge artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekking toepasselijk is. Gelet op het hiervoor overwogene betekent dit dat op de vraag of de familierechtelijke betrekkingen tussen de juridische vader enerzijds en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anderzijds tenietgedaan kunnen worden eveneens het Nederlands recht van toepassing is.
2.15
Ingevolge artikel 1:200 BW kan, voor zover hier van belang, gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap worden verzocht door de moeder, op de grond dat de juridische vader niet de biologische vader is van het kind. Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de moeder, kan, gelet op artikel 1:200, vijfde lid, BW, worden ingediend binnen één jaar na de geboorte van het kind. De verzoeken zijn door de vrouw aldus tijdig ingediend.
2.16
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de vermoedelijke biologische vader de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarmee kan de juridische vader niet hun biologische vader zijn. De vrouw stelt immers in 2018 voor de laatste maal contact te hebben gehad met de juridische vader. Zij is naar Nederland gevlucht, zonder de juridische vader, en zij is in augustus 2018 de vermoedelijke biologische vader tegengekomen in [woonplaats] . Sindsdien hebben zij een affectieve relatie met elkaar. De vrouw heeft dus sinds geruime tijd voor de verwekking van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact meer gehad met de juridische vader. Hij is ook niet bekend in de BRP en daaruit kan worden opgemaakt dat hij nimmer (langdurig) in Nederland heeft verbleven. De vrouw stelt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit haar relatie met de vermoedelijke biologische vader, die ook over wil gaan tot erkenning van hen.
2.17
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de in artikel 1:200 BW vervatte voorwaarden voor de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap op verzoek van de vrouw. Nu de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht dat hun juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, zal de rechtbank het primaire verzoek van vrouw toewijzen als hierna te melden. Een bespreking van het subsidiaire verzoek van de vrouw kan om die reden achterwege blijven.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [juridische vader] ook bekend als [juridische vader] , geboren in 1987 te [geboorteplaats 2] ten aanzien van de minderjarigen
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2019, en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, en, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en de verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend geworden is.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.