ECLI:NL:RBZWB:2022:872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1731
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de bewijsvoering van bijstandsbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. Darrazi, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Eisers hadden een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend op 6 april 2020, welke door het college op 17 november 2020 werd afgewezen. Het college stelde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerden, en verklaarde hun bezwaren tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 9 maart 2021.

Tijdens de zitting op 11 januari 2021 in Breda, waar eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, werd het standpunt van het college verdedigd door drs. C. Peters. De rechtbank oordeelde dat eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank benadrukte dat inzicht in de financiële situatie van de aanvrager essentieel is en dat de bewijslast bij de aanvrager ligt. De rechtbank vond dat de verklaringen van eisers over hun financiële situatie en de nachtelijke activiteiten van eiser niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren die bijstandsverlening noodzakelijk maakten, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank merkte op dat eisers vanaf 23 november 2020 weer bijstand ontvangen, maar dat dit niet relevant was voor de beoordeling van hun recht op bijstand in de te beoordelen periode van 6 april tot 17 november 2020. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1731 PW

uitspraak van 22 februari 2022 van de rechtbank in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] (eisers),

gemachtigde: mr. A. Darrazi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 17 november 2020 (primair besluit) heeft het college geweigerd aan eisers een bijstandsuitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet.
In een besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 januari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door drs. C. Peters.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eisers hebben op 6 april 2020 een aanvraag ingediend bij het college voor een bijstandsuitkering. Het college heeft hen verschillende brieven gestuurd met het verzoek om gegevens in te leveren. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden op 14 september 2020.
In het primaire besluit heeft het college geweigerd aan eisers een bijstandsuitkering toe te kennen. Volgens het college kan hun recht op bijstand niet worden vastgesteld, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeren. Het college werpt eisers tegen dat zij niet met objectieve, verifieerbare bewijsstukken hebben aangetoond waarvan zij in de periode voorafgaand aan hun aanvraag hebben geleefd.
Eisers hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot het primaire besluit. Dit verzoek is afgewezen middels een uitspraak van 16 februari 2021, bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 20/10234 PW.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Relevante wettelijke bepalingen
2. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
De te beoordelen periode
3. De te beoordelen periode loopt van 6 april 2020 (de datum van de aanvraag) tot en met 17 november 2020 (de datum van het primaire besluit).
Relevante rechtspraak
4. De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of een aanvrager van bijstand in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert inzicht in diens financiële situatie van essentieel belang is. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:720) volgt dat de bewijslast in dat kader op de aanvrager rust. Hij dient aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat hij aan zijn inlichtingenplicht in dat verband heeft voldaan. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling vereiste gegevens te verstrekken. Voor een goede beoordeling van het recht op bijstand is inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Het bijstandverlenend orgaan is in beginsel gerechtigd inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Als daarvoor een concrete aanleiding is, mag over een verder in het verleden liggende periode inzage in bankafschriften en overlegging van andere financiële gegevens worden gevraagd.
Standpunt college
5. Blijkens het bestreden besluit en de onderliggende stukken werpt het college eisers met name tegen dat op de door hen overgelegde bankafschriften over de periode van 19 december 2019 tot en met 19 maart 2020 bijschrijvingen van derden zichtbaar zijn, en vrijwel geen uitgaves voor levensonderhoud. Ook is te zien dat eiser in genoemde periode bijna iedere nacht met een geleende auto onderweg was in de provincie Noord-Brabant. Daarbij deed hij betalingen en nam hij geld op bij benzinestations, een sloperij en een casino, waarbij hij de kort daarvoor bijgeschreven geldbedragen nagenoeg precies besteedde. Volgens het college hebben eisers over deze nachtelijke activiteiten onvoldoende aannemelijk verklaard, waardoor niet kan worden uitgesloten dat sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Het college heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen dat eiser was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) als eigenaar van eenmansbedrijf [naam onderneming] in de periode tussen september 2019 en april 2020.

Standpunt eisers

6. Volgens eisers is hun bijstandsaanvraag ten onrechte afgewezen. Zij stellen dat het college zijn standpunt over de aannemelijkheid van de verklaringen van eiser onvoldoende heeft onderbouwd, en dat zij genoeg informatie hebben verschaft over de bijschrijvingen op hun bankrekeningen en de nachtelijke activiteiten van eiser. Eisers stellen verder dat uit het dossier niet blijkt dat eiser op een andere wijze inkomen genereert, en dat uit hun omstandigheden duidelijk blijkt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Zij voeren ten slotte aan dat sprake is van dringende redenen die nopen tot bijstandverlening.
Beoordeling door de rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met de door hen overgelegde stukken en afgelegde verklaringen onvoldoende informatie verstrekt om hun recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college mocht met name meer informatie van eisers verwachten over de opvallende nachtelijke betalingen en geldopnames van eiser bij een sloperij en benzinestations, die duiden op veel reisbewegingen en die vragen oproepen over de inkomens- en vermogenssituatie van eisers. De verklaring van eiser dat hij 's nachts niet goed kan slapen en dan sigaretten gaat kopen bij benzinestations, en daar dan meteen bedragen opneemt die vrienden en familie hebben gestort om te voorkomen dat het geld naar schuldeisers gaat, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Mogelijk heeft hij om deze reden gestorte bedragen opgenomen, maar deze uitleg verklaart niet waarom eiser 's nachts zoveel reisbewegingen maakte. Het gaat immers om de meerderheid van de nachten per week in deze periode en vaak verschillende benzinestations in de regio per nacht. Wat eiser ter zitting verder heeft opgemerkt over zijn nachtelijke activiteiten geeft evenmin uitsluitsel hierover.
8.
De nachtelijke geldopnames en betalingen maken naar het oordeel van de rechtbank ook dat nog steeds kan worden getwijfeld aan de stelling van eisers dat de bijschrijvingen op de door hun overgelegde bankafschriften waren bedoeld om te voorzien in hun levensonderhoud, temeer nu eiser heeft verklaard dat hij bij de tankstations enkel benzine en sigaretten – en dus geen levensmiddelen – heeft gekocht. Weliswaar zijn een aantal bedragen opgenomen bij geldautomaten, maar veel stortingen zijn meteen besteed bij betaalautomaten van benzinestations. Dat hierbij ook deels sprake was van contante geldopnames naast de gedane betaling, is niet verifieerbaar. Eisers hebben in de bezwaarfase verschillende stukken en schriftelijke verklaringen van familie en vrienden overgelegd, die inhouden dat zij eisers financieel steunen. Daarmee zijn de bijschrijvingen weliswaar verklaard, maar nog steeds niet met verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Eisers hebben wellicht alle bewijsstukken overgelegd die zij kunnen overleggen om hun verklaringen te onderbouwen, maar dat dit onvoldoende is om hun recht op bijstand te kunnen vaststellen komt voor hun rekening en risico omdat de bewijslast in een aanvraagsituatie bij de aanvrager ligt. Het college mocht naar het oordeel van de rechtbank meer duidelijkheid van eisers verlangen over de bijschrijvingen, mede ook gezien eisers grote vervoersbehoefte.
9. De door eisers gestelde omstandigheden dat sprake is (geweest) van hoge schulden, huurachterstanden, afsluiting van gas en elektriciteit en de dreiging van een uithuiszetting, en dat inmiddels een bijstandsuitkering aan hen is toegekend naar aanleiding van een nieuwe bijstandsaanvraag maakt niet dat hun recht op bijstand over de te beoordelen periode kan worden vastgesteld. Hiermee zijn de (terechte) vragen van het college over eisers nachtelijke gedragingen en de bijschrijvingen op de bankafschriften immers niet beantwoord. De stelling van eisers dat uit het dossier niet blijkt dat eiser op een andere wijze inkomen genereert slaagt evenmin, omdat hen dit niet wordt tegengeworpen.
10. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan, in afwijking van onder meer de artikelen 11 en 15 van de Participatiewet, bijstand worden verleend indien gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3278) slechts sprake bij een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, welke noodsituatie alleen door verlening van bijstand te verhelpen is. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank merkt hierbij op dat eisers vanaf 23 november 2020 weer bijstand ontvangen van het college.
Conclusie
11. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.