Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 22 februari 2022 van de rechtbank in de zaak tussen
[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] (eisers),
Procesverloop
OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun financiële situatie. Het college mocht met het oog op de grote vervoersbehoefte van eiser een aannemelijke verklaring verwachten over zijn inschrijving bij de KvK als eigenaar van eenmansbedrijf [naam onderneming] in de periode van 1 april 2019 tot 20 april 2020. De rechtbank wijst in dit verband naar de steekhoudende motivering van het college in de bijlage bij het bestreden besluit. Eisers verklaring dat hij zich op 1 april 2019 heeft ingeschreven met een bedrijf voor koeriersdiensten om werkzaamheden voor het bedrijf van zijn broer [naam onderneming broer] te gaan verrichten is terecht onvoldoende geacht. Deze broer heeft zijn werkzaamheden al een maand eerder beëindigd, en [naam onderneming broer] was ook al voor de inschrijving van [naam onderneming] uitgeschreven, namelijk per 4 maart 2019. Eisers zijn verder al op 2 oktober 2019 door hun bewindvoerder verzocht het bedrijf [naam onderneming] uit te laten schrijven, en het college heeft terecht gesteld dat eisers onvoldoende hebben verklaard over de reden waarom dit niet eerder is gerealiseerd dan 20 april 2020. De stelling van eisers dat zij deze uitschrijving niet konden betalen omdat dit € 0,01 kost en zij onder bewind stonden is terecht niet aannemelijk geacht, nu ook hun bewindvoerder het bedrijf had kunnen uitschrijven. Gezien het voorgaande is veel onduidelijkheid blijven bestaan over de in- en uitschrijving van eisers bedrijf bij de KvK. Met wat eisers aanvoeren in beroep hebben zij deze onduidelijkheid niet weggenomen.