Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor meerdere oplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op 1 augustus 2017 door de meervoudige kamer was veroordeeld voor vijf feiten van oplichting, waarna hij in hoger beroep en cassatie ging. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de rechtbank werd vastgesteld op € 198.351,76. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vordering en dat er geen ruimte was voor een ontnemingsvordering, omdat er al een schadevergoedingsmaatregel was opgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de ontnemingsvordering ontvankelijk was en dat de vordering van de officier van justitie voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 5.000,00. Uiteindelijk werd het te betalen bedrag vastgesteld op € 193.351,76. Het verzoek van de verdediging om getuigen te horen werd afgewezen, omdat de verdediging onvoldoende had onderbouwd waarom dit nodig was. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.