ECLI:NL:RBZWB:2019:3889
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering en aankondiging in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2019 een tussenbeslissing genomen in een ontnemingszaak. De verdachte was eerder op 1 augustus 2017 veroordeeld voor oplichting en het Openbaar Ministerie had op 1 juli 2019 een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 160.925,56. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de ontnemingsvordering niet tijdig was aangekondigd, zoals vereist in artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie stelde echter dat de aankondiging wel degelijk had plaatsgevonden, en verwees naar het proces-verbaal van de terechtzitting en de zittingsaantekeningen van de griffier.
De rechtbank oordeelde dat de aankondiging van de ontnemingsvordering niet correct was vastgelegd in het proces-verbaal, maar dat er voldoende bewijs was uit andere stukken, zoals de zittingsaantekeningen, dat de aankondiging wel degelijk had plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte dat het zittingsproces-verbaal in beginsel de enige kenbron is, maar dat onder bijzondere omstandigheden ook andere stukken als bewijs kunnen dienen. De rechtbank concludeerde dat de vereiste aankondiging was gedaan en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vordering. De rechtbank heropende en schorste het onderzoek, met de opdracht om de verdachte en zijn raadsman op te roepen voor de hervatting van het onderzoek.