ECLI:NL:RBZWB:2023:1024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
BRE 19/2287, BRE 19/2288 en BRE 19/2289
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastbaarheid van resultaat uit verkoop van percelen grond in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de belastbaarheid van het resultaat uit de verkoop van percelen grond. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2012, 2013 en 2016, waarbij het resultaat uit de verkoop van de percelen als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden werd aangemerkt. De belanghebbende, die tot medio 2006 algemeen directeur was van een makelaarskantoor, had in de jaren 2010 en 2012 verschillende percelen cultuurgrond gekocht en deze later met winst verkocht. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had vastgesteld dat het resultaat uit de verkoop van de percelen belastbaar was, omdat de belanghebbende had deelgenomen aan het economische verkeer en er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van de belanghebbende meer inhielden dan normaal, actief vermogensbeheer, en dat de resultaten uit de verkopen terecht waren opgenomen in de navorderingsaanslagen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/2287, BRE 19/2288 en BRE 19/2289
uitspraak van 15 februari 2023
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.698. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de inspecteur een bedrag van € 2.781 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.829. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de inspecteur een bedrag van € 1.564 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.383 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 98.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de inspecteur een bedrag van € 2.965 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2019 het tegen de onder 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen gerichte bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 mei 2019, ontvangen door de rechtbank op 16 mei 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 47.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde R.M.J. Franssen, verbonden aan Raakk adviseurs te Cadier en Keer, en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende, zaaknummer BRE 19/2290, betreffende de aan hem over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaken.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende was tot medio 2006 algemeen directeur van het makelaarskantoor [makelaarskantoor] (het makelaarskantoor). Belanghebbende is ongeveer 36 jaar in loondienst geweest bij het makelaarskantoor. Na zijn dienstverband heeft belanghebbende nog tot en met 2009 gewerkt voor het makelaarskantoor. Hij heeft via zijn vennootschap Management [B.V. 1] adviezen verstrekt met betrekking tot de aan- en verkoop van onroerende zaken.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2010 respectievelijk 2012 drie percelen cultuurgrond (percelen [perceel], [perceel] en [perceel]) te [plaats 1]-[gemeente 1] gekocht van de erven [de erven]. [rentmeester] ([rentmeester]) was rentmeester van deze percelen en belast met de verkoop van daarvan. De koopprijs bedraagt € 65.000, ofwel € 7,33 per m2. In de notariële akte van levering van 13 november 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
[de percelen [perceel], [perceel] en [perceel]]
hierna ook te noemen: "het verkochte", door koper te gebruiken als cultuurgrond,
[het perceel [perceel]] te zijner tijd eventueel als bouwgrond.
Ten aanzien van dit gebruik van het verkochte heeft verkoper aan koper meegedeeld, dat:
- het verkochte thans een agrarische bestemming heeft;
(…)
Het risico van afgifte van de voor bebouwing benodigde vergunningen is voor rekening van koper.
(…)
KETTINGBEDINGEN
Artikel 9
l. Verkoper legt aan koper casu quo zijn rechtverkrijgende(n) een inspanningsverplichting op (dus uitdrukkelijk géén resultaatsverplichting), tot het starten van een omgevingsplanwijziging om te trachten vóór een januari tweeduizend twintig de bestemming van [het perceel [perceel]] gewijzigd te krijgen in woonbestemming, een en ander in het kader van de regeling "Ruimte voor Ruimte".
2. Verkoper legt aan koper casu quo zijn rechtverkrijgende(n) een verplichting op om, voor het geval vóór een januari tweeduizend twintig op [het perceel [perceel]] bebouwing op minimaal twee bouwkavels wordt gerealiseerd, via de instrumenterende notaris alsnog aan verkoper casu quo zijn rechtverkrijgende(n) te voldoen een bedrag van eenhonderdduizend euro (€ 100.000,00) (niet geïndexeerd).
(…)”
2.3.1.
In 2006 heeft een zoon van belanghebbende (de zoon) op het adres [adres 1] te [plaats 1]-[gemeente 1] een bouwkavel gekocht en daarop een woning laten bouwen. Deze kavel grenst aan perceel [perceel]. De zoon heeft de woning op 28 december 2006 verkocht aan de familie [familie] ([familie]). Daarbij is een bedrag van € 40.000 achtergehouden op de koopsom met het oog op aankoop binnen één jaar van 500 m2 grond op het naastgelegen perceel [perceel]. Belanghebbende stond garant voor nakoming van deze aanvullende afspraak. De levering van de woning (exclusief de extra grond) heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007. Vervolgens heeft [familie] laten weten het gehele perceel [perceel] en het daaraan grenzende perceel [perceel] te willen kopen.
2.3.2.
Bij overeenkomst van 29 oktober 2012 tussen belanghebbende, de zoon en [familie] heeft belanghebbende de verplichting tot levering van 500 m2 grond op het naastgelegen perceel [perceel] overgenomen van de zoon. Voorts is afgesproken dat belanghebbende het gehele perceel [perceel] (2.060 m²) aan [familie] zal leveren. De koopprijs bedraagt € 90.000 (€ 50.000, ofwel € 24,27 per m2 voor de grond alsmede € 40.000 van het achtergehouden deel van de koopsom die [familie] was verschuldigd aan de zoon). Het perceel [perceel] is op de dag van de onder 2.2 bedoelde levering van 13 november 2012 doorgeleverd aan [familie]. Op 8 januari 2013 heeft belanghebbende het perceel [perceel] verkocht aan [familie] voor een bedrag van eveneens € 50.000, ofwel € 13,66 per m2.
2.4.1.
Op 16 september 2016 heeft belanghebbende een perceel grasland (het perceel [perceel]) gekocht van [B.V. 2] en [B.V. 3] voor een koopprijs van € 24.725, ofwel € 5 per m2. Dit perceel grenst aan het door belanghebbende in 2012 gekochte perceel [perceel] en is aangekocht om natuurcompensatie te verwezenlijken, die verloren gaat als gevolg van mogelijk bebouwing van perceel [perceel].
2.4.2.
Hierna is het perceel [perceel] kadastraal vernummerd tot [perceel], [perceel] en [perceel] en is het perceel [perceel] kadastraal vernummerd tot [perceel], [perceel], [perceel] en [perceel].
2.4.3.
Op 7 december 2016 heeft belanghebbende de percelen [perceel] en [perceel] verkocht aan het echtpaar [echtpaar 1]. De koopprijs bedraagt € 255.000. Ten aanzien van het perceel [perceel] heeft de gemeente [gemeente 1] de bestemming inmiddels gewijzigd van buitengebied naar woonbestemming.
2.5.
In de loop van 2017 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2016. Op 31 oktober 2018 is een rapport van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: het controlerapport), dat in kopie tot de gedingstukken behoort. In het controlerapport is onder meer het volgende opgenomen:

2.2 Bestemmingsplan [adres 2] te [gemeente 1]
2.2.1
Algemeen
(…)
Op 28 februari 2018 heeft [belanghebbende] daarnaast 5 ordners ter inzage vertrekt, waarin alle bescheiden ten aanzien de activiteiten zijn opgenomen. [Belanghebbende] heeft met betrekking tot de periode 2000 t/m 2017 een chronologisch overzicht verstrekt inzake de activiteiten ten aanzien van de genoemde percelen (zie bijlage 3 bij dit rapport). In de periode 2000 t/m 2010 is er veelvuldig schriftelijk contact geweest tussen partijen, waarbij [belanghebbende] in eerste instantie optrad namens zijn werkgever [het makelaarskantoor] en na uitdiensttreding als zelfstandig opererend adviseur. Volgens [belanghebbende] zou de gemeente [gemeente 1] graag de percelen [perceel] en [perceel] kopen voor de uitbreiding van het voetbalveld. [rentmeester], als rentmeester van de familie, was slechts bereid deze percelen te verkopen als de gemeente zou meewerken aan een bestemmingswijziging van het perceel [perceel]. Op dit perceel zijn uiteindelijk twee bouwkavels gerealiseerd.
Gedurende het traject waren er veel obstakels (een das zou bebouwing in de weg staan). Zo moest een weiland worden aangekocht om natuurcompensatie te verwezenlijken. Ook was inmiddels duidelijk dat de buren bezwaren zouden aantekenen tegen het nieuwe bestemmingsbesluit van de gemeente [gemeente 1]. Ook zou er sprake zijn van een planschade. Om dit alles te kunnen pareren heeft [belanghebbende] bureau [bureau 1] te [plaats 2] in de hand genomen, die alles voor hem hebben geregeld (d.w.z. alle contacten met Gemeente, Provincie en Raad van State). Op dat moment was [belanghebbende] reeds uit dienst bij [het makelaarskantoor].
(…)
2.6.
Derdeninformatie gemeente [gemeente 1]
In de dossiers van de gemeente [gemeente 1] is een aantal bescheiden voorhanden die voor dit onderzoek van belang is:
• Door architect Smink worden in 2009 bouwtekeningen bij de gemeente ingediend van 2 gelijke woningen, welke in opdracht van [belanghebbende] zijn getekend;
• Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college van B&W besloten hun medewerking te verlenen aan de realisatie van twee "Ruimte-voor-Ruimte" - kavels aan de [adres 2];
• Op 24 juli 2009 wordt door [rentmeester] aan het college van B&W medewerking en toestemming gevraagd om een tweetal bouwkavels te realiseren in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
• Bij brief van 24 augustus 2011 van de gemeente [gemeente 1] wordt, in reactie op een telefonisch onderhoud met [belanghebbende], [belanghebbende] gewezen op een noodzakelijk bestemmingswijziging en de hieraan eventueel verbonden consequenties en kosten;
• Bij brief van 30 oktober 2012 verzoekt kantoor [bureau 1] (namens [belanghebbende]) het college van B&W om de bestemmingsplanprocedure voor deze realisatie van de woningen op korte termijn op te starten, teneinde een positieve afronding van de procedure te kunnen bewerkstelligen;
• In opdracht van [belanghebbende] heeft het bureau [bureau 2] te [plaats 3] een onderzoek ingesteld en een [X] uitgebracht (17 december 2013). In dit rapport worden aanbevelingen gedaan inzake de te nemen maatregelen bij de realisatie van de woningen;
• Op 4 juli 2014 hebben de Gemeente [gemeente 1] en [belanghebbende] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin zijn onder andere de volgende zaken overeengekomen:
 De gemeente heeft de verplichting het bestemmingsplan "Buitengebied" te wijzigen en op voortvarende wijze de realisatie van twee woningen mogelijk te maken;
 [Belanghebbende] zal niet eerder aanvangen met de bouw van de woningen dan nadat in het kader van de uitvoering van de regeling "Ruimte-voor-Ruimte Zuid-Limburg" de opstallen te [plaats 4] (gemeente [gemeente 2]), volledig zijn gesloopt;
 [Belanghebbende] zorgt voor overdracht van gronden aan de gemeente ten behoeve van de verbreding van de weg en parkeervoorzieningen ([adres 2]) tegen agrarische waarde, in casu € 6,- per meter;
 [Belanghebbende] zal uitvoering geven aan het advies van [bureau 2] ten behoeve van de bescherming van de nabij het plangebied aangetroffen dassenburcht. Tevens zal [belanghebbende] voor eigen rekening de landschappelijke inpassingen moeten realiseren.
• Eveneens op 4 juli 2014 hebben de Gemeente [gemeente 1] en [belanghebbende] een zogenaamde planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de gevolgschaden in verband met de strijdigheid van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor rekening van [belanghebbende] zijn.
• In opdracht van [belanghebbende] heeft rentmeesterskantoor [bureau 1] een uitvoerig rapport uitgebracht (10 juli 2014), zijnde een toelichting op het bestemmingsplan. In dit rapport zijn tal van aanbevelingen gedaan ter realisatie van de twee vrijstaande woningen.
(…)
4.5
Overzicht van opbrengsten en uitgaven
Er zijn feitelijk vijf momenten waarop onroerend goed is verkocht. Dit betreft:
• 13 november 2012 verkoop kavel [perceel] aan de familie [familie]
• 8 januari 2013 verkoop kavel [perceel] aan de familie [familie]
• 7 december 2016 verkoop percelen [perceel] en [perceel] aan echtpaar [echtpaar 1]
(…)
De aankoopprijs van kavels [perceel], [perceel] en [perceel] op 13 november 2012 bedroeg € 65.000. De totale oppervlakte van de drie percelen is 8.870 m2. Dit is € 7,33 per m2. Aangezien er verkaveling heeft plaatsgevonden wordt voor het bepalen van de aankoopkosten van de verkavelde percelen gerekend met het bedrag ad € 7,33 per m2. De toerekening van de overdrachtsbelasting van de aankopen is op dezelfde manier bepaald.
De aankoopprijs van kavel [perceel] bedroeg € 24.725. De totale oppervlakte van het perceel is 4.945 m2. Dit is € 5 per m2. Perceel [perceel] is verkaveld. Voor de toerekening van de juiste aankoopkosten wordt gerekend met het bedrag ad € 5 per m2. De overige kosten zijn evenredig toegerekend aan de transacties waar ze betrekking op hebben. (…).
2012
Opbrengsten Kavel [perceel] (2.060 m2)
Opbrengsten 50.000
- Aankoopkosten 2.060 m2 * € 8 16.480
- Notariskosten aankoop 2.060 m2 1.386
- Notariskosten verkoop v.o.n. 2.780
- Kosten [service] 184
Totale kosten
20.83
Netto opbrengst 29.170
2013
Opbrengsten Kavel [perceel] (3.660m2
)
Opbrengsten 50.000
- Aankoopkosten 3.660 m2 * € 7,33 26.828
- Notariskosten aankoop 3.660 m2 2.261
- Kosten akte van levering 363
- Kosten [service] 326
Totale kosten
29.779
Netto opbrengst 20.221
2016
Opbrengsten Kavels [perceel] en [perceel] (5.378 m2)
Opbrengsten 255.000
- Aankoopkosten [perceel] (voorheen [perceel]) (1.550 m2 * € 7,33) 11.362
- Notariskosten aankoop [perceel] (1.550 m2) 1.043
- Aankoopkosten [perceel] (voorheen [perceel]) (3.828 m2 * € 5,-) 19.140
- Notariskosten aankoop [perceel] (3.828 m2) 1.754
- Overdrachtsbelasting levering v.o.n. 14.112
- Notariskosten levering 4.850
- Kosten gemeente [gemeente 1] 590
- Kosten [X] 630
- Kosten [bureau 1] 9.044
- Kosten ruimte voor ruimte 54.450
- Kosten [bureau 1] 4.017
- Kosten nabetaling erven 40.019
Totale kosten
161.008
Netto opbrengst 93.992
2.6.
Naar aanleiding van de in het controlerapport neergelegde bevindingen heeft de inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2016 opgelegd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het resultaat dat is behaald met de verkoop van de percelen grond moet worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). De bedragen zelf zijn niet in geschil.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en tot vermindering van de aanslag 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.391 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 98.000.
3.5.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat geen sprake is van een bron van inkomen, omdat niet wordt voldaan aan de bronvereisten. Voorts betoogt hij dat hij met betrekking tot de onderhavige percelen geen werkzaamheden heeft verricht die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaan. Het resultaat dat is behaald met de verkoop van de percelen kan daarom volgens belanghebbende niet worden aangemerkt als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, Wet IB.
4.2.
Artikel 3.90 Wet IB luidt als volgt:
“Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling.”
4.3.
Artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, Wet IB luidt als volgt:
“1. Onder werkzaamheid wordt mede verstaan:
(…)
c. het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.”
4.4
Een resultaat kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: (1) deelname aan het economische verkeer, (2) het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en (3) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. Partijen strijden in het bijzonder over de vraag of de activiteiten van belanghebbende in het economische verkeer zijn verricht en of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de inspecteur, tegenover gemotiveerde betwisting van belanghebbende, feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat is voldaan aan deze broncriteria.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de inspecteur zich terecht op het standpunt dat aan het vereiste van ‘deelname in het economische verkeer’ is voldaan. Anders dan belanghebbende betoogt, is in dit verband niet van belang of de door belastingplichtige verrichte activiteiten een duurzaam karakter hebben. Ter zitting heeft belanghebbende verder nog gesteld dat hij met de aankoop van het perceel [perceel] niet heeft deelgenomen aan het economische verkeer omdat hij dit perceel heeft gekocht voor de huisvesting van zichzelf en zijn zoon, en de werkzaamheden zich aldus louter in de privésfeer hebben voltrokken. Die stelling kan hem niet baten, omdat die stelling door de inspecteur wordt betwist en niet is onderbouwd en bovendien, zo al juist, aan het voorgaande niet kan afdoen omdat de hiervoor bedoelde huisvestingsplannen niet van de grond zijn gekomen.
4.6.
Belanghebbende voert verder aan dat het met de verkoop van de percelen behaalde voordeel redelijkerwijs niet kon worden verwacht, omdat op het moment van aankoop van de percelen nog te veel onzeker was. Ten aanzien van het perceel [perceel] bestond onzekerheid over de bestemmingswijziging, over de aanwezigheid van de das en over een nog lopende procedure bij de Raad van State. Ten aanzien van de percelen [perceel] en [perceel] heeft belanghebbende aangevoerd dat op het moment van verkoop van de woning aan [familie] onduidelijk was wanneer en tegen welke voorwaarden vorenbedoelde percelen zouden kunnen worden aangekocht. De korte tijd gelegen tussen aan- en verkoop van die percelen in 2012/begin 2013 houdt louter verband met de in 2007 met [familie] gemaakte afspraak tot onmiddellijke doorlevering van de percelen, zodra deze zouden kunnen worden aangekocht. Gelet hierop is volgens belanghebbende geen sprake van een plotselinge verkoopwinst welke zou zijn behaald met de bijzondere (voor)kennis van belanghebbende. Het door [familie] in 2007 op de koopsom achtergehouden bedrag van € 40.000 is voorts willekeurig tot stand gekomen en vormt geen reservering voor de nog te leveren 500 m2 grond, aldus nog steeds belanghebbende. De arbeidsinspanning van belanghebbende ten aanzien van de percelen [perceel], [perceel] en [perceel] bestond feitelijk uit het voortzetten van de reeds lang geleden door [rentmeester] ingeslagen weg. De werkzaamheden gaan daarmee volgens belanghebbende bovendien het normale actieve vermogensbeheer niet te buiten.
4.7.1.
De inspecteur stelt zich ten aanzien van de percelen [perceel] en [perceel] op het standpunt dat, gelet op de omvang van het absolute en relatieve verschil tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs van de percelen, de professionele voorgeschiedenis van belanghebbende, die hem in staat heeft gesteld de percelen te kopen, en de korte tijd tussen aan- en verkoop van onderhavige percelen als gevolg van het feit dat belanghebbende bekend was met de afspraak tot doorlevering, dat belanghebbende ter zake van de desbetreffende transactie voordeel beoogde en redelijkerwijs kon verwachten. Volgens de inspecteur is hierbij voorts sprake geweest van meer dan actief vermogensbeheer.
4.7.2.
De inspecteur stelt zich ten aanzien van het perceel [perceel] op het standpunt dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht om op dit perceel een woonbestemming te krijgen en een inspanningsverplichting daartoe is aangegaan. Belanghebbende is voorts tegenover de verkopers de verplichting aangegaan bij realisatie van twee bouwkavels vóór 1 januari 2020 een additioneel bedrag van € 100.000 aan hen te voldoen. Belanghebbende heeft bovendien de samenwerking met bureau [bureau 1] en bureau [bureau 2] gecontinueerd nadat hij zijn werkzaamheden voor het makelaarskantoor in 2009 had beëindigd en hij de werkzaamheden rond de verwerving en ontwikkeling van dit perceel voor eigen rekening en risico is gaan verrichten. Omdat belanghebbende aldus zijn ervaring en deskundigheid heeft ingezet, heeft hij een waardestijging kunnen realiseren die ook redelijkerwijs te verwachten was, aldus nog steeds de inspecteur. Voorts is daarbij volgens de inspecteur sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat.
4.8.
Met betrekking tot de percelen met nummers [perceel] en [perceel] acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is geweest van een aan- en verkooptransactie waarbij het voordelige resultaat was te voorzien. Vanwege zijn professionele kennis en ervaring moet belanghebbende hebben geweten dat de door hem betaalde koopprijs van € 8 per m2 (perceel [perceel]) respectievelijk € 7,33 per m2 (perceel [perceel]) lager was dan de prijs die hij bij een voorgenomen verkoop kon bedingen. Deze twee percelen zijn voor een prijs van € 24,27 per m2 (perceel [perceel]) respectievelijk € 13,66 per m2 (perceel [perceel]) doorverkocht aan [familie]. Bovendien houdt deze verkoop verband met een in 2006 tussen de zoon en [familie] gemaakte afspraak, met welke afspraak belanghebbende niet alleen bekend was, maar ook garant voor stond. Ook gelet op deze door belanghebbende aangewende bijzondere (voor)kennis is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van normaal, actief vermogensbeheer.
4.9.
Met betrekking tot het in 2016 verkochte perceel met nummer [perceel] (voorheen
[perceel]) acht de rechtbank, gelet op de in het controlerapport onder 2.2.1 en 2.6 weergegeven feiten (zie 2.5), het in de akte van levering opgenomen – door belanghebbende nadien ook nagekomen – kettingbeding (zie 2.2), de verkaveling (zie 2.4.2) en de gerealiseerde bestemmingswijziging van cultuurgrond in bouwgrond, aannemelijk dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die omvangrijker zijn dan bij normaal, actief vermogensbeheer gebruikelijk is. Hieraan doet niet af dat een deel van die werkzaamheden niet door belanghebbende zelf maar door bureau [bureau 1] en bureau [bureau 2] zijn verricht. Anders dan belanghebbende stelt, is evenmin van belang dat bureau [bureau 1] oorspronkelijk niet door belanghebbende zelf maar door [rentmeester] zou zijn ingeschakeld. Gelet op de verrichte werkzaamheden, belanghebbendes deskundigheid en ervaring op het gebied van onroerendgoedtransacties en zijn bekendheid met de ontwikkeling van het gebied, acht de rechtbank aannemelijk dat het met de verkoop van dit perceel behaalde resultaat was te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de hier aan de orde zijnde werkzaamheden een voldoende verklaring voor het behaalde resultaat.
4.10.
Met betrekking tot het perceel met nummer [perceel] (voorheen [perceel]) overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het feit dat dit perceel tezamen is verkocht met het perceel met nummer [perceel] (zie 2.4.3) geldt dat sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen deze percelen. Deze samenhang is dermate sterk dat dit ertoe leidt dat nu het perceel met nummer [perceel] tot het werkzaamheidsvermogen behoort, ook het perceel met nummer
[perceel] moet worden aangemerkt als werkzaamheidsvermogen. Gelet daarop dient ook het resultaat dat belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van het perceel met nummer [perceel] te worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande ten aanzien van alle percelen sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat in de zin van artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, Wet IB. De daarmee behaalde resultaten zijn terecht in de onderhavige (navorderings)aanslagen begrepen.
Slotsom
4.12.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.A. de Hek, voorzitter, A. van Dongen en R.A. Bosman, rechters, in aanwezigheid van R. Wijkstra, griffier, op 15 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.