2.2De rechtbank leidt uit het dossier en de behandeling ter zitting af dat [naam derde-partij] op de hoogte was van de interventie (middels een zienswijze) van de [naam eiseres 1] in de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit. Het beroepschrift in de onder overweging 2.1 genoemde procedure is door [naam persoon 1] ondertekend en ingediend. Dat bij de ondertekening, na de aanduiding van de rechtspersoon ook de aanduiding “afdeling Zeeland” is toegevoegd is onvoldoende om aan te nemen dat niet de [naam eiseres 1] maar een andere rechtspersoon of natuurlijk persoon het beroep wenste in te dienen. Voorts heeft de [naam eiseres 1] in de procedure een aan [naam persoon 1] verleende machtiging overgelegd die is getekend door de vertegenwoordigingsbevoegde directeur van de [naam eiseres 1] . Die leidt tot het oordeel dat het beroep is ingediend door de [naam eiseres 1] en dat dat beroep bevoegd is ingesteld. De [naam eiseres 1] is dan ook ontvankelijk in het beroep.
3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft besloten om de [naam woning] niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
4. De beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. In 1940 is de binnenstad van [plaatsnaam 3] getroffen door een bombardement en een stadsbrand. De bouw van eerste zogeheten [naam woning] in de wijk [naam wijk]betreft de realisatie van nieuwe huisvesting, waarmee gedurende de Tweede Wereldoorlog is begonnen. De wijk is in de periode van 1941 tot 1949 in drie fasen gerealiseerd. De eerste fase is aangelegd tussen 1941 en 1943 (complex 201) bestaat uit 150 woningen en twee winkelpanden aan de [adres 1] , de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en het noordelijk deel van de [adres 5] . De inundatie van [plaatsnaam 4] in 1944 zorgde ervoor dat deze woningen onder zeewater kwamen te staan. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog is complex 201 gerenoveerd. Gelijktijdig is de tweede fase van de bouw opgestart. Het betrof complex 206, namelijk 63 woningen en een reeks duplexwoningen aan het [adres 6] en [adres 7] . De derde fase (complex 202) betreft de huidige westzijde van [adres 3] en de zuidzijde van de [adres 5] en omvat 26 woningen.
Het [naam eiseres 2] heeft het college op 30 juli 2019 verzocht om de [naam woning] in
de wijk [naam wijk] als gemeentelijk monument aan te wijzen. Deze woningen zijn eigendom van [naam derde-partij] , dat de woningen verhuurt. [naam derde-partij] heeft medio 2019 het plan opgevat om de woningen van complex 201 te slopen en vervangende nieuwbouw te realiseren. De woningen van de complexen 202 en 206 worden gerenoveerd, zodat deze woningen een energielabel A krijgen.
Het college heeft de aanvraag van het [naam eiseres 2] voor advisering voorgelegd aan het [plaatsnaam 4] Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (Wark). Het Wark heeft, afhankelijk van de uitkomst van een bouwhistorische verkenning, positief geadviseerd ten aanzien van de aanwijzing als gemeentelijk monument. De bouwhistorische verkenning is uitgevoerd door [naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ). Het Wark adviseert op 12 november 2020 om een compacte en adequate redengevende omschrijving op te stellen, waarin wordt aangegeven wat wel en wat niet monumentaal is.
In het ontwerpbesluit van 3 februari 2021 heeft het college overwogen om de aanvraag van het [naam eiseres 2] af te wijzen. Het ontwerpbesluit heeft van 3 februari 2021 tot en met 17 maart 2021 ter inzage gelegen. Het [naam eiseres 2] en de [naam eiseres 1] hebben op respectievelijk 2 maart 2021 en 5 maart 2021 zienswijzen tegen het ontwerpbesluit ingediend.
In het bestreden besluit heeft het college de hoge monumentale waardestelling van de [naam woning] bevestigd, maar op grond van een belangenafweging besloten om het verzoek tot het aanwijzen als gemeentelijk monument af te wijzen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de woningen van complex 201 funderings-, vocht- en asbestproblemen hebben. [naam derde-partij] heeft – op basis van meerdere scenario’s – inzichtelijk gemaakt dat de sloop en nieuwbouw van deze woningen de meest voor de hand liggende optie is. De woningen van complex 202 en 206 kunnen wel gerenoveerd worden. Toewijzing van het verzoek heeft als gevolg dat [naam derde-partij] de woningen zal uitponden en het is niet zeker dat de nieuwe eigenaren over voldoende financiële middelen beschikken om de woningen voldoende te renoveren. Het college wenst daarom de woningen bij [naam derde-partij] te houden. De woningen zijn niet geschikt voor herbestemming. Ondanks de monumentale waarde zijn er niet eerder initiatieven tot bescherming ondernomen. Het college laat de belangen van de bewoners zwaarder wegen dan het algemeen belang bij het behoud van de woningen.
Heeft het college in redelijkheid besloten om de [naam woning] niet als gemeentelijk monument aan te wijzen?
7. De [naam eiseres 1] voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat onderzoek naar partiële oplossingen of varianten achterwege is gebleven. Er is onvoldoende rekening gehouden met subsidiemogelijkheden om hiermee de sloop te voorkomen. De wijk met de woningen is uniek en dient behouden te blijven.
Het [naam eiseres 2] voert aan dat de woningen een evidente architecturale en cultuurhistorische waarde hebben. De woningen vertellen het verhaal van het bombardement in 1940, de wederopbouw gedurende en na de Tweede Wereldoorlog en zijn een gaaf behouden voorbeeld van volkshuisvesting in de stijl van de Delftse School. Het rapport van [naam derde-partij] is niet onafhankelijk en het is goed mogelijk om – ook als sociale verhuurder – monumenten te beheren. De huidige staat van de woningen is vooral terug te voeren op gemaakte keuzes bij renovaties in de jaren ’80 en onvoldoende onderhoud door [naam derde-partij] . Ten onrechte is niets gedaan met het door het [naam eiseres 2] voorgestelde compromis dat bestaat uit een combinatie van behoud en sloop-/nieuwbouw.