ECLI:NL:RBZWB:2023:1053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1451 en 21_1591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake bijstandsverlening en terugvordering door de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers

In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2020 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend bij de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Na een voorschot van € 847,24, heeft Baanbrekers op 6 augustus 2020 de aanvraag afgewezen wegens onvoldoende informatie. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarna Baanbrekers op 17 maart 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het recht op bijstand per 1 augustus 2020 introk. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de besluiten van Baanbrekers. De rechtbank heeft op 12 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft beoordeeld of eiser recht had op bijstand in de maanden mei tot en met augustus 2020. De rechtbank concludeert dat eiser in mei 2020 geen recht op bijstand had vanwege te hoge inkomsten, maar wel recht had op aanvullende bijstand in juni en juli 2020. De intrekking van de bijstandsverlening per 1 augustus 2020 werd gerechtvaardigd geacht. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling of schadevergoeding toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten en openbaar gemaakt op 14 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1451 PW en BRE 21/1591 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 19 mei 2020 gemeld bij Baanbrekers om een bijstandsuitkering aan te vragen. Op 16 juni 2020 heeft eiser zijn aanvraag ingediend. Op 15 juli 2020 heeft Baanbrekers een voorschot verstrekt ter hoogte van € 847,24 over de periode van 16 juni 2020 tot en met 13 juli 2020.
Met een besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit 1) heeft Baanbrekers de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende informatie zou hebben verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 25 november 2020 (primair besluit 2) heeft Baanbrekers vervolgens het verstrekte voorschot teruggevorderd tot een bedrag van € 847,24. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Vervolgens heeft Baanbrekers met een besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit 1) – onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften (commissie) – het bezwaar tegen primair besluit 1 gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat eiser in de maand mei 2020 geen recht had op bijstand wegens inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm. In de maanden juni 2020 en juli 2020 had eiser recht op (aanvullende) bijstand. Het recht op bijstand dient per 1 augustus 2020 te worden ingetrokken.
Met een besluit van eveneens 17 maart 2021 (bestreden besluit 2) heeft Baanbrekers – onder verwijzing naar het advies van de commissie – het bezwaar tegen primair besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard. Baanbrekers heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 452,80 moet worden teruggevorderd.
Eiser heeft bij deze rechtbank beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 12 januari 2023. Hierbij was aanwezig: [naam vertegenwoordiger] namens Baanbrekers. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit 1 (21/1591 PW)
2.1
Partijen zijn in het kader van bestreden besluit 1 verdeeld over de vaststelling van eisers recht op bijstand over de maanden mei 2020 tot en met juli 2020 en de intrekking van dat recht per 1 augustus 2020.
2.2
In vaste rechtspraak van de CRvB is geoordeeld dat een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand heeft indien en voor zover hij/zij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. [1] Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in het levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Daartoe dient de betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat hij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet de betrokkene aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus moet worden terugbetaald, en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan. Ook dit is vaste rechtspraak. [2]
2.3
Nu eiser zich op 19 mei 2020 heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand, dient bij de toekenning van bijstand rekening te worden gehouden met de middelen van 19 mei 2020 tot en met 31 mei 2020. Eiser heeft in die periode in totaal € 270,- ontvangen op zijn bankrekening met de omschrijving ‘lening’. De overboekingen met de omschrijving ‘lening’ kunnen niet worden aangemerkt als leningen voor levensonderhoud conform de vaste rechtspraak die hiervoor is weergegeven. Gelet hierop en rekening houdend met de overige door eiser in mei 2020 ontvangen bedragen (ter hoogte van € 235,-) is de rechtbank met Baanbrekers van oordeel dat in mei 2020 sprake was van inkomsten boven de norm waardoor eiser geen recht op bijstand had.
2.4
Ten aanzien van de maand juni 2020 overweegt de rechtbank dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser recht had op een bedrag van € 371,85 aan aanvullende bijstand. De rechtbank onderschrijft hetgeen dienaangaande in het advies van de commissie is overwogen.
2.5
In de maand juli 2020 heeft eiser in totaal € 633,- aan middelen ontvangen op zijn bankrekening van verschillende personen. Al deze middelen dienen naar het oordeel van de rechtbank als inkomsten te worden beschouwd. Ten aanzien van de betalingen van Groenevelt overweegt de rechtbank dat niet objectief is aangetoond dat het ging om verkoop van eigen goederen. Dit betekent dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers inkomsten in de maand juli 2020 lager waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm, waardoor eiser recht had op € 22,59 aan aanvullende bijstand
2.6
Eiser heeft in de maand augustus 2020 onder meer een bedrag van € 1.043,48 ontvangen. Volgens zijn begeleider betrof dit salaris. Nu dit bedrag niet in Suwinet bekend was en voor eiser vrij besteedbaar was, dient ook dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank als inkomsten te worden aangemerkt. Dit betekent dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de maand augustus 2020 inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm had. Eiser heeft deze inkomsten niet gemeld. In de maand september 2020 heeft eiser in totaal € 5.000,10 aan middelen ontvangen van twee personen, waaronder een bedrag van € 4.998,10 op 2 september 2020 van Blankenzee. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor eisers stelling dat dit bedrag te maken had met bankpasfraude. Dit bedrag dient als inkomsten te worden aangemerkt. Eiser heeft hiervan geen melding gedaan. Het vorenstaande leidt ertoe dat het recht op bijstand terecht per 1 augustus 2020 is ingetrokken.
2.7
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Bestreden besluit 2 (21/1451 PW)
2.8
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder d, van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Gelet op hetgeen met betrekking tot bestreden besluit 1 is overwogen was Baanbrekers bevoegd met toepassing van artikel 58, tweede lid, onder d, van de Participatiewet een bedrag van € 452,80 van eiser terug te vorderen. Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn gesteld noch gebleken. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 14 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang hier, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, tweede lid, onder d, van de Participatiewet bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:86.