2.3.[eiser] heeft daartoe enkele aanvullende stukken in het geding gebracht en heeft op 18 juli 2022 drie getuigen doen horen: de heer [neef gedaagde] , neef van [gedaagden] , de heer [zoon gedaagden] (hierna: [zoon gedaagden] ), zoon van [gedaagden] , en mevrouw [dochter gedaagden] (hierna: [dochter gedaagden] ), dochter van [gedaagden] .
De heer [neef gedaagde] , neef van [gedaagden] , verklaarde onder meer:
“
Op de vraag van de rechter wat mijn werkzaamheden inhielden verklaar ik dat ik in de periode van omstreeks 1978 tot 1980 bij [gedaagden] als zzp-er werkzaam was en daar hand en spandiensten verrichtte. Daarnaast verrichtte ik werkzaamheden voor het egaliseren van grond. Tijdens mijn werkzaamheden daar werden de voertuigen periodiek getankt door een extern bedrijf. Zij werden dus niet op locatie getankt. Zij werden dus niet op het schuurperceel getankt. Eén á twee keer in de week was ik op het schuurperceel aanwezig. Op de momenten dat ik de te repareren voertuigen moest ophalen zette ik de voertuigen daar neer, werden ze daar gerepareerd en kon ik ze vervolgens weer naar de plaats van herkomst terugbrengen. Tijdens het wachtte hielp ik mee met de werkzaamheden. Op de locatie was de heer [gedaagde sub 1] vaak aanwezig. En daarnaast waren er wisselend werklui op het perceel voor korte tijd aanwezig. De schuur op het perceel was ongeïsoleerd en voor koude periodes werd deze verwarmd met een kleine dieselkachel. De diesel voor deze kachel haalde de heer [gedaagde sub 1] in kleine hoeveelheden van busjes van 20 liter bij een klein tankstation. Op het terrein was geen pomp zichtbaar. Wel zat er in de grond een huisbrandolietank ten behoeve van de woning. Gedurende de periode dat ik daar werkzaam was heb ik geen grondwerkzaamheden gezien. In mijn contacten met de heer [gedaagde sub 1] is de aanwezigheid van een olietank in de grond nooit ter sprake gekomen.
(…)
Op vragen van mr. De Waard en mr. Van Rheenen antwoord ik als volgt:
Op de vraag of ik kan vertellen over andere specificaties waar de huisbrandolietank ten behoeve van de woning lag, verklaar ik dat ik die niet specifiek heb zien liggen op een bepaalde plek. Maar ik weet wel waar die tank gevuld werd dit was tussen de schuur en de woning, dicht tegen de woning.”
[zoon gedaagden] , zoon van [gedaagden] , verklaarde:
“
Op de vraag van de rechter hoelang ik woonachtig was op het perceel antwoord ik dat ik tot 1996 in de woning woonde, en daarna wekelijks/regelmatig in het weekend aanwezig was.
In antwoord op de vraag of ik wist dat er olietanks in de grond zaten, vertel ik dat ik daarover geen wetenschap heb. Op de plaats van die olietanks was daarvan niets zichtbaar. Het kwam voor mij, toen ik van de heer [eiser] hoorde dat er olietanks in de grond zaten, als een verrassing.
In de begin jaren toen mijn vader daar in de schuur een bedrijf uitoefende was ik daar in ieder geval af en toe aanwezig. Op het terrein waren verschillende bulldozers aanwezig en die stonden daar voor opslag en reparatie. Tot het moment dat het perceel werd overgenomen door [bedrijf 1] . Dit was een onprettige periode, omdat een hekwerk tussen de schuur en de woning werd geplaatst en wij daar niet meer welkom waren en daarnaast kwam er een nieuwe inrit voor de woning. Omdat mijn ouders geen eigenaar meer waren van het perceel werd toen ook een klein schuurtje gesloopt om het buitenterrein vrij te maken voor gebruik door het bedrijf. Dit was erg emotioneel voor mijn moeder omdat het, in mijn ervaring, voor haar een bevestiging was dat het perceel niet meer van hen was. Pas veel later, omstreeks 1985, kreeg ik contact met een van de personen die daar werkte en was ik daar weer met enige regelmaat aanwezig. Toen mijn ouders weer eigenaar werden van het schuurperceel stalde ik daar een oude auto om daar af en toe aan te sleutelen. In de periode dat [bedrijf 1] op het schuurperceel gevestigd was had ik geen zicht op wat daar gebeurde. Alleen als je langs het perceel fietste had je zicht op het terrein. Vanuit de woning was er nauwelijks zicht vanwege de hoge drainagebuizen.
Zolang ik het mij kan herinneren stond aan het einde van de inrit van het schuurperceel een wagenhuis. Toen mijn ouders weer eigenaar werden van het schuurperceel, merkten wij op dat er in het wagenhuis een oliekachel was geplaatst. Toen mijn ouders het schuurperceel verkochten aan [bedrijf 1] was de schuur onverwarmd. Toen zij dit weer terug verkregen was er een warme luchtverwarming en een centrale verwarming in gemonteerd. In de periode dat mijn ouders geen eigenaar waren van het schuurperceel is het terrein verhard.
De enige tanks waarvan ik wetenschap heb is de ondergrondse tank naast de woning en de bovengrondse tank naast het wagenhuis.
Op vragen van mr. de Waard en mr. Van Rhenen antwoord ik als volgt:
Of ik iets kan vertellen over het verloop van het bestemmingsplan en mijn rol daarbij verklaar ik dat ik betrokken ben geweest bij een intensief voortraject van omstreeks vijf jaar voor de bestemmingsplan wijziging naar wonen. In dat kader zijn er diverse onderzoeken verricht waaronder bodemonderzoek en daarbij horende boringen.
In antwoord op de vraag hoe mijn ouders betrokken waren bij het schuurperceel toen dit van [bedrijf 1] was verklaar ik dat mijn moeder dat niet was en dat mijn vader in loondienst was van [bedrijf 1] . In die periode was hij echter weinig op het perceel aanwezig. Hij was met name bezig met landmetingen elders.
Op vragen van mr. Schovers antwoord ik als volgt:
Of ik kan bevestigen dat ik aan de heer [eiser] heb verklaard dat ik mij vaag iets kan herinneren over een tankzuil op het perceel verklaar ik dat ik mij kan herinneren dat ik in een gesprek met de heer [eiser] heb gewezen op een aanwezige bovengrondse tank bij het wagenhuis. Daarmee werden de machines afgetankt.”
[dochter gedaagden] , dochter van [gedaagden] , verklaarde:
“
In antwoord op de vraag van de rechter wanneer ik woonachtig was op het perceel verklaar ik dat ik daar vanaf mijn geboorte 1971 tot omstreeks 1990 woonde en daarna vanaf 1993 tot 1997.
Ik heb geen wetenschap van de aanwezigheid van een olietank op het terrein. In de periode dat ik daar woonde had ik een pony en die stond tegen een aanbouw tegen een grotere schuur. In de grotere schuur kwam ik zelf niet. Op enig moment is het perceel gesplitst en werd een kleinere pad met een kleiner hekwerk verbreed zodat daar ook auto’s konden rijden. In die periode is door mijn vader een nieuwe stal voor de pony gebouwd en is de oude stal gesloopt. Wat ik wel weet is dat de schuur niet verwarmd was.
Daarnaast kan ik mij nog herinneren dat daar maandelijks met enige regelmaat een vrachtwagen langskwam om plastic bolletjes aan te vullen in de grote schuur. Dit was omstreeks 1985. In gesprekken met mijn ouders is de aanwezigheid van een olietank niet ter sprake gekomen.
Op vragen van mr. De Waard en mr. Van Rheenen antwoord ik als volgt:
Op de vraag of iets kan vertellen over mijn werkzaamheden bij [bedrijf 2] toen die was gevestigd op het schuurperceel, antwoord ik dat ik daar in ochtend administratief werk verrichtte en op de vraag of ik iets kan zeggen over het gebruik van brandstoffen door [bedrijf 2] op het schuurperceel antwoord ik dat de voertuigen door middel van een tankpas altijd elders werden getankt.
Op mijn vraag hoe mijn vader de heer [gedaagde sub 1] omging met brandstoffen en olie, ging hij in mijn ervaring daar altijd erg secuur mee om.”