ECLI:NL:RBZWB:2023:1836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02-011405-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en vrijspraak van poging tot brandstichting en bedreiging met taakstraf en gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023, stond de verdachte terecht voor belaging van een slachtoffer gedurende de periode van 1 augustus 2020 tot en met 11 januari 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan stalking, waarbij hij herhaaldelijk contact zocht met het slachtoffer, ondanks eerdere waarschuwingen van de politie. De verdachte had in deze periode meerdere berichten gestuurd via verschillende sociale media en had het slachtoffer ook fysiek achtervolgd. De rechtbank achtte de stalking wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot brandstichting en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk gevaar voor goederen of personen was. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren en een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de voorwaardelijke straf werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-011405-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1998, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. C.A. Pietsch, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 11 januari 2021 [slachtoffer] heeft gestalkt;
feit 2: heeft geprobeerd om brand te stichten waarbij gevaar voor goederen en/of mensen is veroorzaakt door een molotovcocktail in de tuin te gooien bij de moeder van [slachtoffer] dan wel de moeder van [slachtoffer] heeft bedreigd door dit te doen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich vanaf december 2020 heeft schuldig gemaakt aan stalking van [slachtoffer] . In de tenlastegelegde periode van 1 augustus 2020 tot eind november 2020 was het contact wederzijds en werd ook door [slachtoffer] initiatief genomen tot contact. Daarom kan pas vanaf december 2020 de stalking bewezen worden. Verdachte werd vanaf december dwingender en dreigender in zijn berichten. Op 9 december 2020 vond een tweede stopgesprek plaats, maar dat weerhield verdachte er niet van om contact te blijven zoeken met [slachtoffer] , om haar fysiek op te zoeken, te dreigen met het publiekelijk maken van naaktfoto’s en te dreigen met zelfmoord. Ook werd er in januari 2021 een pakketje door hem gestuurd. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de molotovcocktail heeft gegooid. Namens verdachte is betoogd dat hij op het tijdstip waarop de molotovcocktail werd gegooid, elders was. De verklaringen van verdachte, zijn vader en zijn vriend [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) zijn echter niet consistent over waar verdachte was die avond ten tijde van het gooien van de molotovcocktail. De officier van justitie gaat er dan ook van uit dat verdachte wel de gelegenheid heeft gehad om in [plaats 1] te zijn die avond en zij baseert zich voor het bewijs op de aangifte van de moeder van [slachtoffer] en de chatgesprekken op 1 januari 2021, waarin verdachte allesbehalve ontkent dat hij de molotovcocktail heeft gegooid. Het onder feit 2 primair tenlastegelegde, de brandstichting door het gooien van de molotovcocktail, acht zij niet wettig en overtuigend bewezen, omdat uit het dossier niet blijkt dat er gevaar voor goederen dan wel voor personen was. Daarvan dient verdachte te worden vrijgesproken. Het gooien van de molotovcocktail kan wel worden gekwalificeerd als een bedreiging, zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij feit 1 de stalking slechts bewezen kan worden vanaf 10 december 2020 tot en met 11 januari 2021. Voor die tijd was het contact wederkerig, zoals blijkt uit de chatgesprekken, de verklaring van de moeder van verdachte en de verklaring van verdachte. Wel dient partieel vrijspraak te volgen voor de gedachtestreepjes 3 tot en met 6 in de tenlastelegging. Het ophouden bij de woning was eenmalig en kan niet als stelselmatig worden gezien. De achtervolging of het opwachten van [slachtoffer] kan niet worden bewezen en indien het te bewijzen zou zijn, is het maar eenmalig gebeurd en is er dus ook hier geen sprake van stelselmatigheid. [slachtoffer] wilde het eerste door verdachte gestuurde pakket ontvangen, zo blijkt uit het dossier, zodat hier evenmin gesproken kan worden van stelselmatigheid. Naar de mening van de verdediging kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van feit 2. Verdachte ontkent het feit. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte om half één die avond met zijn vader en diens gezinsleden bij hem was en de vader van verdachte zegt dat verdachte voor die tijd bij hem was. De afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] , waar de vader van verdachte en [getuige 1] wonen, bedraagt per auto minimaal twintig minuten. Hij kan daar dus onmogelijk zijn geweest op het tijdstip waarop de molotovcocktail is gegooid. Van feit 2 dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
De periode tot 9 december 2020
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om voor 9 december 202 (de datum van het stopgesprek) te kunnen spreken van stalking. Hoewel er ook voor die tijd heel veel berichten zijn verstuurd vanuit verdachte naar aangeefster, stelt de rechtbank vast dat er in die periode af en toe ook op initiatief van aangeefster contact was.
De periode vanaf 9 december 2020
Van de handelingen die na het (tweede) stopgesprek op 9 december 2020 hebben plaatsgevonden, wist verdachte dat die tegen de wil van aangeefster waren. Na die datum ligt het initiatief ook telkens bij verdachte.
Welke gedragingen kunnen worden bewezen?
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij vele berichten via WhatsApp, Instagram en Snapchat heeft gestuurd en dat hij ook meerdere nummers gebruikte om aangeefster anoniem te bellen, omdat zij de telefoon niet meer opnam als hij met zijn gewone nummer belde, kunnen de in het eerste en tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging opgenomen handelingen wettig en overtuigend bewezen worden.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 30 december 2020 aan het hardlopen was en dat verdachte haar voorbijreed met de auto, omdraaide bij de rotonde en achter haar aankwam. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij haar niet achtervolgde, maar dat hij wel bij de rotonde is omgedraaid en is teruggereden naar [slachtoffer] toen hij haar zag. De rechtbank is van oordeel dat dit kan worden gekwalificeerd als “het achter die [slachtoffer] aanrijden” zoals onder het vierde gedachtestreepje is ten laste gelegd.
Aangeefster gaf aan dat verdachte zich diezelfde avond ophield vlakbij haar woning, met zijn neef [naam] . Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid aldaar, die behalve door de aangifte ook door de getuigenverklaring van [naam] wordt ondersteund. Het onder het derde gedachtestreepje tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden. Ook is er ongevraagd een pakketje gestuurd op 11 januari 2023, dat volgens de moeder van aangeefster op 12 januari 2023 werd ontvangen. Verdachte heeft ook bekend een pakketje te hebben gestuurd. Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de handelingen heeft gepleegd die onder feit 1, onder gedachtestreepjes 1 tot en met 5, zijn vermeld.
Is er sprake van belaging?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze door verdachte gepleegde gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging/stalking, oftewel het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd hoeft daarbij geen sprake te zijn van stelselmatigheid bij alle afzonderlijke gedragingen, maar gaat het om het geheel van gedragingen.
Verdachte heeft in een relatief korte periode van een maand, na het hiervoor genoemde stopgesprek op 9 december 2020, heel veel berichten gestuurd, waaronder ook berichten met een nare inhoud, zoals een bedreiging op 9 december 2020 richting aangeefster dat ze nooit meer zou kunnen voetballen. Hij heeft haar ook veelvuldig gebeld met acht verschillende prepaid nummers. Hij is naar haar woning gereden en heeft haar eenmalig achtervolgd. Deze combinatie van handelingen maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen en de invloed op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster zodanig zijn dat sprake is van belaging.
Feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 december 2020 een molotovcocktail in de tuin van de woning van de [familie] in [plaats 1] heeft gegooid. Zij acht daartoe in de eerste plaats van belang dat er geen objectief bewijs is, zoals telefoon- en/of mastgegevens, dat verdachte in [plaats 1] was rond 23:40 uur, het tijdstip waarop volgens [getuige 2] een molotovcocktail over de schutting werd gegooid. De vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte rond half twaalf die avond bij hem was in [plaats 2] . [getuige 1] zegt dat verdachte met het gezin van vader bij hem was rond half een die nacht. Als wordt uitgegaan van de verklaring van de vader van verdachte, kan verdachte rond 23.40 uur niet in [plaats 1] zijn geweest. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij dit feit ontkend. De in het dossier opgenomen WhatsAppgesprekken op 1 januari 2021, waarin verdachte met een broer van aangeefster appte - of, zoals hij zelf ter zitting stelde, met aangeefster via haar broer appte - suggereren dat hij de molotovcocktail gegooid heeft. In deze WhatsAppgesprekken ontkent hij dit ook niet - wat wel in de lijn der verwachting had gelegen - maar evenmin bekent hij het expliciet. Over deze WhatsAppgesprekken heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij meepraatte met aangeefster om contact met haar te houden en aandacht van haar te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de WhatsAppgesprekken op zich geen bewijs voor het tenlastegelegde. Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient verdachte vrijgesproken te worden van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
omstreeks de periode van 9 december 2020 tot en met 11 januari 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meerdere berichten te sturen naar voornoemde [slachtoffer] via WhatsApp en via meerdere accounts op Instagram en Snapchat en
- voornoemde [slachtoffer] meerdere keren te bellen met meerdere (anonieme) nummers, en
- zich op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en
- een pakket te sturen aan voornoemde [slachtoffer] en
- achter die [slachtoffer] aan te rijden, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en te dulden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter zitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur en een gevangenisstraf van 40 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Zij is van mening dat - anders dan volgens het advies van de reclassering - het adolescentenstrafrecht niet dient te worden toegepast. Het in het rapport genoemde disharmonisch intelligentieprofiel zegt niets over het intelligentieniveau van verdachte. Verdachte heeft een MBO-opleiding afgerond en werkt als teamleider. Hij heeft inmiddels een nieuwe relatie en communiceert met haar in het Engels. Uit deze omstandigheden lijkt niet te volgen dat verdachte licht verstandelijk beperkt is. De door de reclassering genoemde redenen voor toepassing van het adolescentenstrafrecht lijken niet op te gaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het adolescentenstrafrecht wel moet worden toegepast. Ten tijde van de voorgeleiding functioneerde verdachte als een 16/17-jarige. Hij is niet voor niets destijds geplaatst in een justitiële jeugdinrichting. Pedagogische beïnvloeding is zeker nog aan de orde. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, zeker als wordt uitgegaan van het adolescentenstrafrecht. Een lichte taakstraf is, gelet op toepassing van het adolescentenstrafrecht en de overschrijding van de redelijke termijn, passend. Oplegging van de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden acht de verdediging thans, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, niet meer aan orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een maand schuldig gemaakt aan stalking van [slachtoffer] . Rond augustus 2020 heeft [slachtoffer] de relatie met verdachte beëindigd. Verdachte bleef daarna veelvuldig contact met haar zoeken. Op 15 september 2020 heeft de politie hierover een stopgesprek met verdachte gevoerd. Ook in de periode daarna bleef verdachte het contact zoeken, maar was het contact nog enigszins tweezijdig. Verdachte bleef contact zoeken, wat voor [slachtoffer] reden was om opnieuw de wijkagent in te schakelen. Op 9 december 2020 vond er een tweede stopgesprek plaats. Dit was voor verdachte nog steeds geen reden om te stoppen. Hij nam meerdere prepaid nummers, waarmee hij [slachtoffer] bleef bellen en ook zocht hij veelvuldig contact via WhatsApp, Instagram en Snapchat, met onder andere dreigende berichten. Op 30 december 2020 is hij naar [plaats 1] gereden en volgde hij [slachtoffer] met zijn auto. Later die avond kwam hij met zijn neef nogmaals in [plaats 1] in de buurt van de woning van [slachtoffer] . Ook heeft hij kort voor zijn aanhouding ongevraagd nog een pakketje naar [slachtoffer] gestuurd.
Verdachte heeft door zijn handelwijze een forse inbreuk gemaakt op de privacy van [slachtoffer] , een meisje van destijds 17 jaar. Verdachte heeft volstrekt onacceptabel en respectloos gedrag vertoond. Stelselmatige inbreuk op iemands privacy raakt immers direct aan de persoonlijke integriteit en het welbevinden van de belaagde en kan tot psychische problemen leiden. Verdachte heeft dit miskend en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen belangen en emoties omdat hij contact wilde houden en aandacht wilde van [slachtoffer] . Verdachte heeft zich niet afgevraagd welk effect zijn handelen op haar zou hebben.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank onder meer rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk strafbaar feit. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van de reclassering.
Anders dan de reclassering en de verdediging ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen en overweegt daartoe als volgt.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter bij verdachten tot 23 jaar besluiten toch het jeugdstrafrecht (ook wel: adolescentenstrafrecht) toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Verdachte was ten tijde van de stalking 22 jaar. Door de reclassering is geadviseerd om adolescentenstrafrecht toe te passen vanwege de jonge leeftijd van de verdachte en het disharmonisch intelligentieprofiel, wat kan wijzen op problematiek vanwege een licht verstandelijke beperking. Verdachte lijkt volgens een gesprek tussen de reclassering en de moeder van verdachte nog niet voor zichzelf te kunnen zorgen en pedagogische beïnvloeding lijkt nog mogelijk. De reclassering heeft wel geadviseerd om de volwassenenreclassering toezicht uit te laten voeren volgens de zogenoemde JoVo-aanpak, een aanpak die zich richt op jongvolwassenen.
Uit de door de raadsvrouw gegeven toelichting ter zitting en het rapport dat zij daarbij ter inzage heeft gegeven aan de rechtbank blijkt echter dat verdachte wel een disharmonisch intelligentieprofiel heeft, waarbij hij laag scoort op verbale intelligentie, maar dat zijn performale intelligentie gemiddeld is (102). Verdachte heeft een opleiding op MBO-niveau afgerond en is inmiddels aan het werk als teamleider in de logistiek. Er is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op deze omstandigheden, geen sprake van een licht verstandelijke beperking, zoals de reclassering in haar rapport wel heeft aangenomen. Verdachte heeft bovendien aangegeven dat hij behandeling niet echt nodig vindt, dat hij geen hulpvraag heeft en dat hij de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden niet nodig vindt. Gelet hierop is er geen intrinsieke motivatie voor behandeling. Het is dan ook zeer de vraag of verdachte pedagogisch nog beïnvloedbaar is. Dit vormen contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank vindt in de omstandigheden waaronder het feit is begaan evenmin grond om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal de jeugdige leeftijd van de verdachte wel in strafverminderende zin mee laten wegen. Normaliter worden voor dergelijke feiten aan first offenders forse taakstraffen opgelegd, al dan niet aangevuld met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank wel passend en geboden en zij zal deze dan ook opleggen.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat het feit inmiddels ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Maar anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de strafmaat rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn. Die redelijke termijn bedraagt twee jaar en vangt in dit geval aan op de datum waarop verdachte is aangehouden, 11 januari 2021. De inhoudelijke behandeling van deze zaak was gepland op 12 januari 2023, maar kon niet doorgaan door de weigering van de verdediging om na een wijziging van de tenlastelegging direct door te gaan. De daardoor veroorzaakte vertraging komt voor rekening van verdachte. Dit betekent dat de redelijke termijn ten tijde van dit vonnis met slechts enkele weken is overschreden, zodat de rechtbank volstaat met deze constatering.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 60 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf van 40 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Omdat verdachte al 10 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, hoeft hij niet terug in detentie. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden de door de reclassering in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden verbonden, te weten reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling bij FPP Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en een contactverbod met [slachtoffer] .

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan-West 275 te Tilburg. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken zijn onderdeel van de meldplicht;
* dat verdachte zich onder behandeling zal stellen van FPP Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. C. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2023.