ECLI:NL:RBZWB:2023:1905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/02/382047 HA ZA 21-59 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na beëindiging van overeenkomst van aanneming van werk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, aangeduid als [eiser] V.O.F., betaling van een schadevergoeding van € 32.349,16 van gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst van aanneming van werk die is gesloten voor sloopwerkzaamheden in Rüdesheim, Duitsland. Eiser stelt dat gedaagden hun verplichtingen uit de overeenkomst niet zijn nagekomen door het weigeren van het aftekenen van werkbonnen en het eenzijdig beëindigen van de overeenkomst. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat eiser niet de juiste partij is en dat er geen sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding is betekend namens een niet-bestaande vennootschap, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser enkel met [gedaagde sub 1] een overeenkomst heeft gesloten en niet met [gedaagde sub 2]. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt eiser in de proceskosten van beide gedaagden. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/382047 / HA ZA 21-59
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser] V.O.F.(voorheen in de dagvaarding aangeduid als [eiser] V.O.F.),
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig te Enschede,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat: mr. M.J.J.F. van Raak te Oosterhout Nb,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
te [plaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. R. Zwamborn te Goes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 september 2021 met de daarin genoemde stukken;
- het bericht van 7 februari 2023 van [eiser] met een herstelexploot;
- de spreekaantekeningen van de zijde van [eiser] ;
- de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde sub 1] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben met [naam 1] een overeenkomst gesloten voor het slopen van de opstallen van de voormalige [naam 1] aan de Albertistrasse in Rüdesheim, Duitsland.
2.2.
Voor een gedeelte van deze sloopwerkzaamheden in Rüdesheim is [eiser] ingeschakeld. Met [eiser] is daarover omstreeks 26 september 2018 een overeenkomst gesloten.
2.3.
De gemaakte afspraken zijn door [eiser] vastgelegd in een document gericht aan [gedaagde sub 1] en “ [gedaagde sub 2] BV” (productie 1 bij dagvaarding). Hierin staat onder meer het volgende:

Bij deze zet ik even op papier waar we eigenlijk al maanden over gesproken hebben , maar waarvan U mij nu een opdracht voor hebt gegeven. Het betreft het werk in Rudesheim, daar vraagt U mij om een 35 Tons kraan neer te zetten, met alleen een puinbak en een opschoonbak, voor het overdraaien van diversen. We zijn bereid om daar, volgens onze Algemene Voorwaarden, die U bij deze mede ontvangt en voor akkoord bevind , voor U te gaan werken, nadat we deze week het werk samen hebben gezien. Wij bieden U een 35 Tons machine aan, voor een prijs van € 80,- per draaiuur, afgetekend door uw medewerker daar op de werkplek.(…)
We berekenen voor de puinbak een weekprijs van € 300,- extra.(…)
We sturen de rekening van de draaiuren ieder twee weken naar U toe, en U hebt mij toegezegd om deze binnen 14 dagen na factuurdatum te zullen betalen. Mocht dit niet zo zijn, dan ben ik vrij om het werk neer ze leggen , niet omdat ik U niet vertrouw, maar omdat ik weet dat er problemen zijn tussen U en Uw medeaannemer de [Firma 1] . Ik wil daar niet tussen zitten en geen dupe van worden. We kunnen per dag 12 uur draaien, en vrijdags tot circa 14.00 uur. De inzet van mijn machine zal minimaal twee maanden zijn , waarna ik na voltooiing van het sloopwerk, de mogelijkheid heb om het aanvullende grondwerk te mogen maken voor Uw opdrachtgever. [Firma 3] , ik vraag U dit even voor akkoord te willen aftekenen en mij retour op de Mail te leggen. Een kopie stuur ik naar Dhr. [gedaagde sub 2] ,en vraag hetzelfde aan hem, dit omdat U samen het werk hebt aangenomen. Ook hij zal dit voor mij moeten onderteken en terugsturen , niet omdat ik U niet vertrouw, maar we zijn met een [Firma 2] en [naam 2] in Düsseldorf voor meer dan € 200.000,00 de boot ingegaan voor vier jaar.
2.4.
Het document is “
voor akkoord” ondertekend door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [eiser] .
2.5.
Op maandag 8 oktober 2018 is [eiser] gestart met de werkzaamheden. [eiser] heeft hiervoor een kraan bij [naam 3] gehuurd.
2.6.
Op vrijdag 12 oktober 2018 is een conflict ontstaan. [eiser] , in de persoon van haar vennoot [eiser] , heeft die week 51,5 uren gewerkt en wenste dat haar werkbonnen zouden worden afgetekend. Dit werd echter geweigerd.
2.7.
Op zaterdag 13 oktober 2018 heeft [eiser] een e-mail gestuurd aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waarin [eiser] schrijft dat hij zijn uren afgetekend wil hebben en dat [Firma 3] , van [gedaagde sub 1] , aan hem heeft medegedeeld dat hij maandag niet meer terug hoefde te komen (productie 1 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ).
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft hier per e-mail van zondag 14 oktober 2018 op gereageerd (productie 1 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ). In deze e-mail staat onder meer:

Je bent maandag van harte welkom als je aan onze gedragsregels houdt”.
2.9.
Diezelfde zondag 14 oktober 2018 heeft [eiser] hierop per e-mail, gericht aan [gedaagde sub 1] , gereageerd, (productie 2 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ). Daarin schrijft [eiser] onder meer:

Hallo [Firma 3] , we hebben U gevraagd om eerst de werkbonnen van mij af te tekenen, niet om me aan jou voorwaarden te houden. Ik ga ook niet op een kraan van jou draaien, daar moet je zelf maar een machinist voor vinden, en als ik wil dat [gedaagde sub 2] op de hoogte blijft, doe ik dat gewoon. Hij is medecontractant, net zo goed als U dat bent. [Firma 3] ik wacht nog een half uur op jou afgetekende werkbon, ik heb net een Mail gestuurd naar jou opdrachtgever, [naam 4] en mijn situatie aan hem uitgelegd. Heb ik die bon niet, ga ik niet draaien, dat weet ook Dhr. [naam 4] .(…)
Dus aan jou de keuze, [voornaam 1] mag de bonnen aftekenen of niet volgende week, en eerst mijn bon van deze week. Anders draai ik morgen echt niet, dat weet ook jou opdrachtgever nu.
2.10.
Op maandag 15 oktober 2018 is [eiser] wel in Rüdesheim verschenen, maar heeft zij geen werkzaamheden uitgevoerd.
2.11.
Op maandagmiddag 15 oktober 2018 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail ontvangen van een medewerker van [naam 3] (productie 7 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ). Deze medewerker schrijft onder meer:

Goedemiddag meneer [Firma 3] ,
Ik heb de heer [eiser] aan de lijn gehad, die met een gehuurde 35 tons rupsgraver van ons op uw werk in Rüdesheim heeft gedraaid en per vandaag is afgemeld en is voornemens de machine te laten afvoeren.
Hij zei dat u mogelijk geïnteresseerd zou zijn om deze machine over te nemen in de huur?(…)”
2.12.
Op dinsdag 16 oktober 2018 is [eiser] opnieuw in Rüdesheim verschenen, maar heeft zij geen werkzaamheden verricht. Die dag was een bouwoverleg gepland. De heer [Firma 3] van [gedaagde sub 1] was bij dat bouwoverleg niet aanwezig. Wel was [eiser] van [eiser] , [gedaagde sub 2] namens [gedaagde sub 2] en een medewerker van [gedaagde sub 1] aanwezig.
2.13.
Dinsdagavond 16 oktober 2018 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestuurd waarin onder meer staat (productie 10 bij dagvaarding):

Geachte [Firma 3] , [gedaagde sub 2] , wij stellen U bij deze in gebreke, nadat door U onze werkzaamheden zijn opgezegd. Dit is gedaan door [Firma 3] , maar aangezien ook Dhr [gedaagde sub 2] medecontractant is, moet ik ook zijn naam daarbij noemen. Jammer, het lag niet aan jou, [gedaagde sub 2] . Wij hebben alleen gevraagd om ondertekening van onze werkbonnen, door Uw medewerker op het werk te Rudesheim, hetgeen geweigerd werd, zelfs gisterenmorgen nog eens, alsmede hedenmorgen tijdens een bouwvergadering, waarbij U [Firma 3] , niet aanwezig was, ondanks Uw toezegging van vorige week, dat U hedenmorgen met Uw opdrachtgever daar zou zijn. We hebben ook aan U [Firma 3] , het afgelopen weekend meermaals een Mail gestuurd met het vriendelijke verzoek, om toch deze problemen niet te verkrijgen, en de gedane werkzaamheden voor akkoord te ondertekenen, maar helaas. Wel hebt U mij een bon van U gestuurd, maar met 5 uur ONDER VOORBEHOUD VAN NADER OVERLEG!! Wat heeft dat te betekenen, als U overleggen wilt, kan dat, maar dan moet U ook komen.(…)
Toch ben ik nog gegaan, ondanks alles, en heb geprobeerd om wederom mijn bonnen te laten aftekenen, Maar helaas, [voornaam 1] , Uw medewerker daar op het werk, mocht ook maandag niet de bonnen aftekenen, zeker niet met 12 uur per dag, en vertelde mij, in het bijzijn van twee getuigen, dat als ik niet op jullie kraan wilde, ik in opdracht van jou, [Firma 3] , de machine in een hoek moest zetten. Ook mocht hij geen uren aftekenen. Dus, ik heb gedaan wat mij opgedragen is, ik heb de machine in
een hoek gezet, en heb met [naam 3] gebeld. Daar werd mij medegedeeld dat U de machine overgenomen had, een teken dat U me wel gelijk kwijt wilde. [Firma 3] , Dank U wel, Ik wil je nog een mogelijkheid geven, om jou niet op hoge kosten te jagen. Het volgend: We gaan gewoon dat doen wat in het contract staat, maar elke week door Uw medewerker de bonnen afteken, dat is mijn eis. Niet meer en niet minder, 12 uur per dag, volgens contract, en betalen binnen 14 dagen.(…)
Mocht U mij voor 12 uur Morgenmiddag, 17-10-2018 geen akkoord hebben gegeven, geven we de zaak uit handen en stellen U al mijn schade voor de twee maand, minus een week, in rekening.
2.14.
Op woensdagmiddag 17 oktober 2018 om 15:50 uur heeft [gedaagde sub 1] een e-mail gestuurd aan [eiser] (productie 3 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ). In deze e-mail staat onder meer:

Ik heb de werkzaamheden niet opgezegd, jij hebt ze gewoon gestaakt, ik heb je alleen een mail gestuurd om je te vragen om aan onze gedragsregels te houden.
(…)
Nu staan er continu 2 kranen stil en daar stel ik bij deze jou verantwoordelijk voor, ook voor de vervolgkosten, en je kan gewoon komen draaien als je aan onze afspraak en gedragsregels hou en je excuus aanbiedt aan je collega [voornaam 2] , en dat is nogmaals niet te veel gevraagd.
2.15.
Woensdagavond 17 oktober 2018 heeft [eiser] hierop per e-mail gereageerd (productie 10 bij dagvaarding). In deze e-mail betwist [eiser] dat zij is weggelopen. [eiser] herhaalt dat [gedaagde sub 1] heeft medegedeeld dat zij niet meer hoefde terug te komen en dat er geweigerd wordt om haar werkbonnen af te tekenen.
2.16.
Voor haar werkzaamheden in de week van 8 tot en met 12 oktober 2018 heeft [eiser] een factuur gestuurd met factuurdatum 16 oktober 2018 ter hoogte van € 4.420,00 (productie 3 bij dagvaarding). Deze factuur is (uiteindelijk) door [gedaagde sub 1] geheel betaald.
2.17.
Daarnaast heeft [eiser] een factuur gestuurd met factuurdatum 29 oktober 2018 voor gederfde inkomsten ter hoogte van € 29.925,00 (productie 1 bij dagvaarding).
2.18.
Als reactie op deze laatste factuur heeft [gedaagde sub 1] op 1 november 2018 een brief aan [eiser] gestuurd waarin [gedaagde sub 1] de verschuldigdheid van de factuur betwist (productie 5 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ). In deze brief staat verder onder meer:

Je bent nog steeds welkom, als je aan deze gedragsregels houd, volgens mij niet te veel gevraagd. Als je weer wil komen draaien, bel dan even met ons kantoor(…)
Graag zo spoedig mogelijk maar uiterlijk voor 8 november uw reactie, wij moeten ook verder met plannen van de werkzaamheden.”
2.19.
Bij e-mail van 4 juni 2019 en bij brief van 12 december 2019 is [gedaagde sub 1] gesommeerd tot betaling van de factuur van 29 oktober 2018 (productie 5 en 6 bij dagvaarding). Bij brief van 8 september 2020 zijn zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] gesommeerd tot betaling van de factuur van 29 oktober 2018 (productie 6 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 32.349,16, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een overeenkomst van aanneming heeft gesloten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn hun verplichtingen uit deze overeenkomst niet nagekomen. Zo hebben zij een medewerker ter plekke verboden de werkbonnen van [eiser] af te tekenen. Zij verkeerden daarom in verzuim en in die periode hebben zij de overeenkomst zonder enige rechtsgrond opgezegd althans beëindigd. Zowel op grond van artikel 13 lid 1 van de toepasselijke algemene voorwaarden, als op grond van artikel 7:764 lid 2 BW zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verplicht om de schade bestaande uit het inkomensverlies van [eiser] te vergoeden.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] concluderen elk tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij wijzen er beide op dat een niet-bestaande vennootschap onder firma hen heeft gedagvaard. [gedaagde sub 2] betwist verder dat zij contractspartij is. Daarnaast is volgens zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] geen sprake van aanneming van werk. Ook betwisten zij dat zij de overeenkomst met [eiser] hebben beëindigd. [eiser] is volgens hen zelf opgestapt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Naamswijziging eisende partij
4.1.
De dagvaarding is betekend namens “ [eiser] V.O.F.”. Niet ter discussie staat dat dit een niet (meer) bestaande vennootschap onder firma is. In het verleden heeft in het handelsregister wel een “ [eiser] V.O.F.” ingeschreven gestaan, maar deze vennootschap onder firma is in 2012 uitgeschreven en is in ieder geval niet een contractspartij van [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] . Een foutieve benaming van de eisende partij leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid.
4.2.
Op 6 februari 2023 is een herstelexploot betekend aan [gedaagde sub 1] . Een scan van dit herstelexploot is door de advocaat van [eiser] een dag voor de mondelinge behandeling op 8 februari 2023 aan de rechtbank toegezonden. In dit herstelexploot staat dat op de op 14 januari 2021 en 23 februari 2021 betekende exploten abusievelijk een onjuiste naam van eiseres staat vermeld. Waar “ [eiser] V.O.F.” staat, moet “ [eiser] V.O.F.” gelezen worden.
4.3.
De rechtbank overweegt dat in het geval van een verkeerde naamsvermelding op grond van artikel 120 lid 2 Rv weliswaar een herstelexploot uitgebracht kan worden, maar dat een dergelijk herstelexploot vóór de eerste roldatum moet worden uitgebracht. In dit geval was de eerste roldatum ten aanzien van [gedaagde sub 2] 10 februari 2021 en ten aanzien van [gedaagde sub 1] 3 maart 2021. Het herstelexploot is derhalve (twee jaar) te laat en kan niet meer leiden tot een wijziging van de naam van de eisende partij.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is het voorgaande besproken. De advocaat van [eiser] heeft de rechtbank toen verzocht om de naam van eisende partij te wijzigen in “ [eiser] V.O.F.”. De advocaat van [eiser] heeft betoogd dat van meet af aan duidelijk is geweest waar het geschil om draait en dat gedaagden niet in hun belangen zijn geschaad. [gedaagde sub 1] heeft met deze naamswijziging niet ingestemd. [gedaagde sub 2] heeft tegen de naamswijziging bezwaar gemaakt. Volgens haar is de naamswijziging tardief.
4.5.
Gelet op de deformaliseringstendens is een verzoek tot naamswijziging op de grond dat een vergissing is begaan, toewijsbaar, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor in haar belangen wordt geschaad (Vgl. HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, r.o. 5.5.2 en 5.5.3 en HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4198, r.o. 5.5). Noch [gedaagde sub 1] , noch [gedaagde sub 2] hebben gesteld dat zij in hun belangen zijn geschaad. [gedaagde sub 2] heeft wel gesteld dat het verzoek tot naamswijziging heel laat en daarmee tardief is gedaan. Hoewel het verzoek tot naamswijziging zeer laat in de procedure is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 2] hiermee niet in haar belangen is geschaad. Uit de stukken blijkt dat voor gedaagden duidelijk was wie bedoeld was als eisende partij, namelijk “ [eiser] V.O.F.”. Gedaagden hebben hun verweren ook daarop afgestemd. De rechtbank zal de naamswijziging toelaten. [eiser] is daardoor ontvankelijk in haar vorderingen.
Ontbinding [gedaagde sub 2]
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de besloten vennootschap [gedaagde sub 2] met ingang van 8 juni 2022 is ontbonden. [eiser] heeft de vraag opgeworpen of [gedaagde sub 2] nog wel partij in deze procedure is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het feit dat een rechtspersoon niet meer bestaat omdat zij, tijdens de procedure, is ontbonden, niet in de weg aan voortzetting van de procedure tegen haar (vgl. HR 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:164, r.o. 3.2.6 en HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, r.o. 3.3.4). [gedaagde sub 2] blijft daarom partij in deze procedure.
Wie is partij bij de overeenkomst?
4.7.
Tussen partijen is allereerst in geschil wie partij zijn bij de overeenkomst met [eiser] , zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] of enkel [gedaagde sub 1] ? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877,
NJ1977/521 (
Kribbenbijter)). Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, r.o. 3.2).
4.8.
[eiser] baseert haar stelling dat [gedaagde sub 2] mede contractspartij is met name op het feit dat het document van productie 1 bij dagvaarding mede is getekend door [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] wijst in haar conclusie van antwoord er op dat in de aanhef van dit document niet “ [gedaagde sub 2] B.V.” staat, maar “ [gedaagde sub 2] BV” en onderaan is getekend voor akkoord door “ [Firma 1] BV”. Ter zitting heeft de heer [gedaagde sub 2] echter verklaard dat hij heeft getekend en dat het voor [eiser] duidelijk was dat [gedaagde sub 2] B.V. bedoeld was. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het document van productie 1 bij dagvaarding inderdaad mede getekend is door [gedaagde sub 2] . Dit is een omstandigheid die er op wijst dat [gedaagde sub 2] mede contractspartij is.
4.9.
Daar staat tegenover dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] stellen dat [gedaagde sub 1] de enige opdrachtgever was. In hun onderlinge verhouding als aannemers van het werk in Rüdesheim zouden de sloopwerkzaamheden onder verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 1] worden uitgevoerd. [gedaagde sub 1] zou daarvoor ook derden inschakelen en aansturen en materieel inhuren. [eiser] heeft ook niet met [gedaagde sub 2] onderhandeld over de voorwaarden van de overeenkomst, maar enkel met [gedaagde sub 1] . Ook de instructies voor de werkzaamheden kreeg [eiser] van [gedaagde sub 1] . Sterker nog, [gedaagde sub 1] heeft [eiser] verzocht om te stoppen met communiceren met [gedaagde sub 2] . De heer [Firma 3] van [gedaagde sub 1] heeft hierover verklaard dat het hem stak dat [eiser] contact opnam met [gedaagde sub 2] , omdat [gedaagde sub 1] opdrachtgever was en niet [gedaagde sub 2] . Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [gedaagde sub 2] pas op vrijdag 12 oktober 2018 – toen [eiser] al een werkweek had gedraaid op de kraan – het document van productie 1 bij dagvaarding heeft ondertekend. Op dat moment was al een conflict tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] ontstaan. Volgens [gedaagde sub 2] heeft hij het document in goed vertrouwen ondertekend als bevestiging van de afspraken die tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] zijn gemaakt. De rechtbank overweegt dat de tekst van productie 1 bij dagvaarding deze lezing niet uitsluit. Uit de tekst volgt dat [eiser] zich richt tot [gedaagde sub 1] . In de laatste regels staat: “
[Firma 3]van [gedaagde sub 1] , toevoeging rechtbank]
, ik vraag U dit even voor akkoord te willen aftekenen en mij retour op de Mail te leggen. Een kopie stuur ik naar Dhr. [gedaagde sub 2] ,en vraag hetzelfde aan hem, dit omdat U samen het werk hebt aangenomen. Ook hij zal dit voor mij moeten onderteken en terugsturen , niet omdat ik U niet vertrouw, maar we zijn met een [Firma 2] en [naam 2] in Düsseldorf voor meer dan € 200.000,00 de boot ingegaan voor vier jaar.”. Deze tekst kan ook zo gelezen worden dat [gedaagde sub 2] , als medeaannemer van het werk in Rüdesheim, enkel tekent als bevestiging van de gemaakte afspraken tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] , zodat hier later geen discussie over kan ontstaan.
4.10.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] enkel met [gedaagde sub 1] een overeenkomst heeft gesloten en dus niet ook met [gedaagde sub 2] . De vorderingen van [eiser] op [gedaagde sub 2] zal de rechtbank daarom afwijzen.
Kwalificatie van de overeenkomst
4.11.
Partijen twisten verder over de vraag hoe de overeenkomst gekwalificeerd moet worden. Volgens [eiser] is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk. Volgens haar was de opdracht namelijk dat [eiser] het materiaal dat door andere machines naar boven gedraaid werd, zou omzetten in een hoog depot (een ‘grote berg’). [eiser] stelt dat het maken van een ‘grote berg’ van stoffelijke aard is en dat er dus sprake is van aanneming van werk. [gedaagde sub 1] betwist dit. Volgens [gedaagde sub 1] was de opdracht niet dat [eiser] een ‘grote berg’ moest maken, maar behelsde de opdracht sloopwerkzaamheden. Bovendien is oplevering een ander vereiste om te kunnen spreken van aanneming van werk. Oplevering is niet overeengekomen.
4.12.
Uit artikel 7:750 lid 1 BW volgt dat aanneming van werk de overeenkomst is waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] niet gekwalificeerd kan worden als aanneming van werk. Partijen hebben niet met elkaar afgesproken dat [eiser] een bepaald gebouw of werk moest slopen of oprichten, maar hebben afgesproken dat [eiser] een aantal uren per dag sloopwerkzaamheden op een kraan zal verrichten. Daarmee is de kern van de overeenkomst niet het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, maar het draaien van uren op een kraan. De rechtbank kwalificeert de overeenkomst daarmee als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 lid 1 BW.
Wie heeft de opdracht beëindigd?
4.13.
[eiser] grondt haar vordering onder andere op artikel 13 lid 1 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden. Als deze algemene voorwaarden van toepassing zijn – hetgeen door [gedaagde sub 1] wordt betwist – heeft [eiser] recht op schadevergoeding als “
een wederpartij(hier [gedaagde sub 1] )
om welke reden dan ook, met uitzondering van het in gebreke blijven van de gebruiker aan enige verplichting voortvloeiende uit de overeenkomst te voldoen, een eenmaal verstrekte opdracht annuleert(…)”. Daarnaast grondt [eiser] haar vordering op de wet. Zij wijst daarbij op artikel 7:764 lid 2 BW, maar dat artikel is niet van toepassing gelet op het hiervoor gegeven oordeel dat geen sprake is van aanneming van werk. Als de rechtbank overeenkomstig artikel 25 Rv de rechtsgronden aanvult, dan zou [eiser] mogelijk een vordering toekomen op basis van het gewone verbintenisrecht. Een ongeldige beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde sub 1] zou dan een wanprestatie inhouden op grond waarvan [eiser] schadevergoeding zou kunnen vorderen. Waar het op aankomt bij beide grondslagen is de vraag of [gedaagde sub 1] de overeenkomst (ongeldig) heeft beëindigd/geannuleerd.
4.14.
[eiser] stelt dat zij al op vrijdag 12 oktober 2018 van [gedaagde sub 1] te horen heeft gekregen dat zij niet meer welkom was. Op dinsdag 16 oktober 2018 is zij tijdens het werkoverleg opnieuw naar huis gestuurd door een medewerker van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] was op dat moment al in verzuim omdat zij sinds vrijdag weigerde de werkbon af te tekenen. Volgens [eiser] was zij alleen welkom als zij de door [gedaagde sub 1] nader gestelde voorwaarden – zoals het werken op een andere kraan – zou accepteren. Daar hoefde [eiser] niet mee in te stemmen en dat heeft zij dan ook niet gedaan. Ook bleek dat [gedaagde sub 1] de kraan die [eiser] had gehuurd bij [naam 3] , al had overgenomen. [eiser] heeft uit deze gedragingen van [gedaagde sub 1] afgeleid en mogen afleiden dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst heeft beëindigd althans heeft opgezegd.
4.15.
[gedaagde sub 1] betwist dit. Volgens [gedaagde sub 1] waren de aanwezige personen op het werk in Rüdesheim helemaal niet bevoegd om [eiser] naar huis te sturen of een werkbon te ondertekenen. [gedaagde sub 1] zelf heeft [eiser] niet naar huis gestuurd, sterker nog uit de e-mails van 14 oktober 2018 (productie 1 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ) en 17 oktober 2018 (productie 3 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ) en de brief van 1 november 2018 (productie 5 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ) volgt dat [eiser] gewoon welkom was om haar werkzaamheden te hervatten. Wel moest [eiser] zich aan de gedragsregels houden. Het ging er dan om dat [eiser] niet 12 uur mocht draaien zonder pauze, omdat dat gevaarlijk is. [eiser] heeft haar werkzaamheden echter vanaf 15 oktober 2018 gestaakt. [gedaagde sub 1] heeft [eiser] inderdaad gevraagd om ook op een andere kraan te werken. Eerst ging [eiser] daarmee akkoord, later niet. Verder betwist [gedaagde sub 1] dat zij al op maandag 15 oktober 2018 of dinsdag 16 oktober 2018 de kraan van [naam 3] heeft overgenomen. Dat was pas na twee weken en om verdere schade te voorkomen. [gedaagde sub 1] wijst op de e-mail van maandagmiddag 15 oktober 2018 van een medewerker van [naam 3] (productie 7 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ). Daaruit volgt dat [gedaagde sub 1] door [naam 3] – in samenspraak met [eiser] – is benaderd om de kraan over te nemen.
4.16.
De rechtbank constateert dat het conflict is begonnen met het niet aftekenen van de werkbon van [eiser] op vrijdag 12 oktober 2018. [eiser] wilde dat dit dezelfde dag nog zou gebeuren. [gedaagde sub 1] heeft dat niet gedaan. [eiser] is zowel maandag 15 oktober 2018 als dinsdag 16 oktober 2018 op het werk in Rüdesheim verschenen, maar heeft op die dagen haar werkzaamheden niet hervat omdat haar werkbon niet werd afgetekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [Firma 3] van [gedaagde sub 1] verklaard dat hij op woensdag naar het werk zou komen. De werkbon is niet direct afgetekend omdat er een aantal overuren op stonden waar de voorman van [gedaagde sub 1] het niet mee eens was. [Firma 3] van [gedaagde sub 1] stelt dat hij dat woensdag wilde bespreken, maar toen was [eiser] al weg. [eiser] betwist dat [Firma 3] gezegd zou hebben dat hij op woensdag naar de uren zou kijken. De rechtbank is van oordeel dat – los van de discussie of [gedaagde sub 1] al dan niet gezegd heeft dat zij woensdag naar de uren met [eiser] zou gaan kijken – het standpunt van [eiser] dat zij haar werkzaamheden niet hoefde te hervatten als haar werkbon niet direct zou worden afgetekend, te rigoureus is. Niet gebleken is dat expliciet is afgesproken dat werkbonnen dezelfde week nog moesten worden afgetekend. Een opdrachtgever moet de mogelijkheid hebben om uren te controleren en te bespreken. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat – los van de vraag of [gedaagde sub 1] eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst wenste te wijzigen in de zin dat [eiser] ook op een kraan van [eiser] moest gaan draaien – van [eiser] had mogen worden verwacht dat zij op haar eigen kraan (de bij [naam 3] gehuurde kraan) werkzaamheden ging verrichten zoals was overeengekomen. Dat heeft zij niet gedaan.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] uit de gebeurtenissen vanaf vrijdag 12 oktober 2018 en wat tussen haar en [gedaagde sub 1] is gecommuniceerd, niet had mogen afleiden dat haar opdracht was beëindigd door [gedaagde sub 1] , vooral ook omdat [gedaagde sub 1] meermaals aan [eiser] heeft geschreven dat zij welkom is om haar werkzaamheden te hervatten. Dat betekent dat niet [gedaagde sub 1] , maar [eiser] de opdracht heeft beëindigd. Ook de e-mail van een medewerker van [naam 3] (productie 7 bij conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ) wijst daar op. De medewerker van [naam 3] schrijft namelijk op 15 oktober 2018 aan [gedaagde sub 1] dat [eiser] voornemens is de machine te laten afvoeren. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] afwijzen.
Proceskosten
4.18.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4.18.1.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.076,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
3.608,00
4.18.2.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.076,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
3.608,00
4.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.608,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.608,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 82,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
5.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] , begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na aanzegging van de nakosten aan [eiser] tot de dag van volledige betaling.
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.4 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door Sterk en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.