ECLI:NL:RBZWB:2023:2083
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen op basis van een maandloon van € 1.268,03. Het UWV had deze uitkering toegekend met een referteperiode van 22 april 2018 tot 21 april 2019, waarbij het aantal loondagen op 145 was vastgesteld. Eiser was van mening dat deze berekening onjuist was en dat het loon in de referteperiode gedeeld moest worden door het daadwerkelijk aantal gewerkte dagen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van het WIA-dagloon door het UWV, waarbij het aantal dagloondagen was vastgesteld op 145, in overeenstemming was met de startersregeling van het Dagloonbesluit. Eiser had in de referteperiode weinig of geen loon ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een andere berekening van het dagloon. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat de afwijkingen in het Dagloonbesluit niet van toepassing waren op zijn situatie.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering op basis van het vastgestelde dagloon te handhaven, standhield. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels in het Dagloonbesluit en de beperkte ruimte voor afwijkingen in situaties van arbeidsongeschiktheid.