In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.713. Daarnaast was er een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 10.010. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur deze aanslagen terecht heeft opgelegd en of de omkering van de bewijslast van toepassing is.
De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende het bedrag van € 10.010, dat zij in 2018 heeft verdiend met werkzaamheden als hulp in de huishouding, niet in haar aangifte heeft verantwoord. Dit leidt tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan, waardoor de bewijslast omgekeerd en verzwaard moet worden. De rechtbank overweegt dat de inspecteur bij het verhogen van het inkomen uit werk en woning met € 10.010 is uitgegaan van niet betwiste gegevens van een bedrijf. De rechtbank concludeert dat de aanslagen moeten worden verminderd tot respectievelijk € 15.433 voor de inkomstenbelasting en € 9.730 voor de zorgverzekeringswet.
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan de gemachtigde van de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.