ECLI:NL:RBZWB:2023:2375

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders inzake bijzondere bijstand

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 8 juni 2021, waarbij haar aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout.

Eiseres had op 15 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kleding, schoeisel, pedicurebehandelingen, sport en medicatie. In beroep voerde zij aan dat zij ten onrechte niet was gehoord en verzocht zij om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn volgens artikel 6 van het EVRM. De rechtbank onderzocht of eiseres nog voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet toereikend was voor het aannemen van procesbelang. De rechtbank stelde vast dat de hoorplicht niet was geschonden en dat eiseres geen materiële grieven had aangevoerd tegen het bestreden besluit. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op 6 april 2023. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4735 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens het college [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 15 augustus 2019 een aanvraag bijzondere bijstand voor kleding, schoeisel, pedicurebehandelingen, sport en medicatie gedaan.
Bij vijf afzonderlijke besluiten van 17 september 2019 heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Aan eiseres is bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van kleding, schoeisel/zolen, pedicurebehandelingen en Meer Bewegen voor Ouderen inclusief kosten voor een zwempak.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Voorts heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is pas sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
De beoordeling van de vraag of het college de hoorplicht heeft geschonden betreft slechts een louter formeel of principieel belang, hetgeen niet toereikend is voor het aannemen van (voldoende) procesbelang [2] . Ook anderszins heeft de rechtbank in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden voor het aannemen van procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om aan haar schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt.
Eiseres heeft in beroep geen materiële grieven aangevoerd tegen het bestreden besluit. Zij heeft zich beperkt tot het indienen van een formele grief, welke grief niet toereikend is voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiseres heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 6 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4071
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO5402