ECLI:NL:RBZWB:2023:2515
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en vergoeding van immateriële schade
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 238.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben van Previcus Vastgoed B.V., betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 188.000 voor. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank baseert deze conclusie op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 13 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 150, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag, en legt vergoedingen op aan de heffingsambtenaar en de Minister.