ECLI:NL:RBZWB:2023:2652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing op bezwaar over aanpassing alleenstaandenpensioen

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Svb van 25 oktober 2022, die betrekking had op de aanpassing van zijn alleenstaandenpensioen naar het gehuwdenpensioen per 1 september 2019, en het opleggen van een boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiser ontkent het bestreden besluit te hebben ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank wijst erop dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending, en dat het aan de geadresseerde is om dit vermoeden te ontzenuwen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om te twijfelen aan de verzending van het besluit. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/48 AOW

uitspraak van 14 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen,
en
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht(de Svb), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Svb van 25 oktober 2022 (het bestreden besluit) over de aanpassing van eisers alleenstaandenpensioen per 1 september 2019 naar het gehuwdenpensioen, en het opleggen van een boete.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3. Eiser ontkent het bestreden besluit, dat niet door middel van een aangetekende brief aan hem of zijn gemachtigde is verstuurd, te hebben ontvangen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237) is het in een dergelijke situatie in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de betrokkene daarin, dan zal de ontvangst van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden als het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs levert. Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader wordt het volgende overwogen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb de verzending van het bestreden besluit op 25 oktober 2022 aannemelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat het bestreden besluit juist is geadresseerd. De Svb heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een toezendbrief overgelegd van 25 oktober 2022, waarmee een beslissing op bezwaar is verzonden. Deze brief is geadresseerd aan eisers gemachtigde, en heeft blijkens het kenmerk en de vermelding van bezwaarschriften van eiser betrekking op het bestreden besluit. De Svb heeft verder prints overgelegd uit zijn verzendregistratie. Daarin is – aan de hand van een aan het bestreden besluit toegekende code – geregistreerd op welke datum het is geregistreerd en wanneer het besluit per PostNL is verzonden, namelijk op 25 oktober 2022. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze werkwijze voldoende waarborgen om aan te kunnen nemen dat het bestreden besluit daadwerkelijk op genoemde datum aan eisers gemachtigde is verzonden.
5. Eiser heeft het vermoeden van verzending van het bestreden besluit op 25 oktober 2022 naar het oordeel van de rechtbank niet ontzenuwd. Hij stelt in zijn brief van 24 februari 2023 dat de Svb niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie, waarbij hij zich beroept op uitspraken van de CRvB [1] en de rechtbank Amsterdam [2] . De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling, nu de Svb in genoemde uitspraken – anders dan in dit geval – geen verzendadministratie had overgelegd waaruit bleek wanneer het betreffende besluit daadwerkelijk was verzonden. Eisers gemachtigde kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet zou hebben gebeld met de Svb op 22 december 2022 als hij het bestreden besluit wel had ontvangen na verzending op 25 oktober 2022, en dat hij de zaak had laten afwikkelen via zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering als hij het bestreden besluit wel had ontvangen na een verzending op genoemde datum maar niet tijdig beroep had ingesteld. Deze gestelde omstandigheden geven geen aanleiding om te twijfelen aan de door de Svb overgelegde stukken met betrekking tot de verzending van het bestreden besluit.
6. Eiser heeft verder geen omstandigheden gesteld – buiten de hierboven reeds besproken gestelde omstandigheden – die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 14 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Het gaat hierbij om de uitspraken van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2237), 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1213), en 11 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2265).
2.Het gaat hierbij om de uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5581).