ECLI:NL:RBZWB:2023:3799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/1186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en procesbelang na ontbinding van de rechtspersoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Eiseres, een rechtspersoon die op 31 maart 2019 is ontbonden, heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. De inspecteur heeft de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag, belastingrentebeschikking en boetebeschikking gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres door haar ontbinding niet meer bestaat en dat er geen verzoek tot heropening van de vereffening is gedaan. Hierdoor kon eiseres geen rechtsmiddelen aanwenden.

Tijdens de zittingen is de gemachtigde van eiseres, alsook de laatste bestuurder, [bestuurder], gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen procesbelang bestaat bij het beroep, aangezien de belastingaanslag niet zal worden betaald door de ontbonden rechtspersoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemachtigde geen voldoende belang heeft aangetoond dat zou kunnen leiden tot een financieel gunstiger resultaat voor eiseres of de bestuurder. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van het beroep plaatsvond. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], voorheen gevestigd in [vestigingsplaats], eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep op naam van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 4 maart 2021.
1.1.
De inspecteur heeft op 26 maart 2020 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De inspecteur heeft een aantal bijlagen bij het verweerschrift geschoond overgelegd en daarvoor aan de rechtbank een verzoek om geheimhouding gedaan [1] .
1.4.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 17 december 2021 uitspraak gedaan en beslist dat het verzoek om geheimhouding gerechtvaardigd is.
1.5.
Namens eiseres zijn voorafgaand aan de eerste zitting nadere stukken ingediend. Ook is namens haar aan de rechtbank medegedeeld dat [voormalig inspecteur] ([voormalig inspecteur]), een voormalig medewerker van de Belastingdienst, op 31 januari 2023 is opgeroepen om als getuige te verschijnen op de zitting.
1.6.
In een brief van 9 februari 2023 heeft de rechtbank, gelet op de ontbinding van eiseres, de gemachtigde verzocht aan te geven namens wie hij in beroep optreedt en welke hoedanigheid die persoon in dat verband heeft.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als laatste bestuurder van eiseres, [bestuurder] ([bestuurder]), bijgestaan door de gemachtigde en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. De opgeroepen getuige, [voormalig inspecteur], is zonder kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
1.8.
Op 16 februari 2023 heeft de rechtbank aan de gemachtigde een kopie van het verweerschrift toegestuurd.
1.9.
Met dagtekening 21 februari 2021 heeft de rechtbank [voormalig inspecteur] opgeroepen om op de zitting van 25 april 2023 als getuige te verschijnen en partijen over deze oproep geïnformeerd.
1.10.
De nadere zitting heeft op 25 april 2023 plaatsgevonden. Hieraan hebben deelgenomen: als laatste bestuurder van eiseres, [bestuurder], bijgestaan door de gemachtigde en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].
1.11.
De rechtbank heeft [voormalig inspecteur] op de zitting van 25 april 2023 als getuige gehoord. Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Feiten

2. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op 1 april 2019 geregistreerd dat belanghebbende met ingang van 31 maart 2019 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel was [bestuurder] de enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
2.1.
De gemachtigde heeft bij brief van 15 maart 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij heeft de gemachtigde een machtiging overgelegd, voor akkoord getekend door [bestuurder]. In de machtiging is het volgende opgenomen:
“Hierbij machtigt de heer [bestuurder], wonende aan het hierboven genoemd adres en voormalig directeur van [belanghebbende]
dhr. [gemachtigde] van Tax & Legal Services (…)
om:
op te treden c.q. te bemiddelen inzake
de procedure met de belastingdienst inzake de aanslag: [aanslagnummer]”
2.2.
Op 18 april 2021 heeft de gemachtigde het beroep nader gemotiveerd. In de aanhef van die brief is vermeld:
“Eiser: [belanghebbende] (voormalig directeur de heer [bestuurder]),”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is. Eiseres is door haar ontbinding opgehouden te bestaan op grond van artikel 2:19, eerste en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van een verzoek tot heropening van de vereffening is niet gebleken, ook niet met het oog op deze procedure, zodat eiseres niet is herleefd op basis van artikel 2:23c, eerste lid, van het BW. Bovendien is niet gebleken dat er een bate bestaat die aan de ontbonden rechtspersoon toekomt, welke aanleiding zou kunnen zijn om de vereffening te heropenen.
3.1.
Voorgaande betekent dat eiseres als niet bestaande rechtspersoon zelf geen rechtsmiddelen kon aanwenden. De rechtbank heeft aan de gemachtigde verzocht om aan te geven namens wie in beroep wordt opgetreden en in welke hoedanigheid (zie 1.6). Tijdens de eerste zitting hebben [bestuurder] en de gemachtigde naar voren gebracht dat [bestuurder] zowel laatste bestuurder, als laatste aandeelhouder, als vereffenaar van eiseres is. De rechtbank stelt vast dat [bestuurder] de machtiging voor het beroep heeft afgegeven in hoedanigheid van laatste bestuurder (zie 2.1). Ook in de motivering van het beroep wordt (alleen) die hoedanigheid vermeld (zie 2.2). De rechtbank is daarom van oordeel dat [bestuurder] (alleen) als laatste bestuurder van eiseres beroep heeft ingesteld.
3.2.
De inspecteur heeft vervolgens tijdens de tweede zitting de vraag opgeworpen of procesbelang bestaat bij het beroep. Hoewel de inspecteur zijn standpunten hierover eerder naar voren had kunnen brengen, zeker aangezien de ontbinding van eiseres ook al tijdens de eerste zitting is besproken, laat de rechtbank dit geschilpunt niet wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. De ontvankelijkheid van het beroep is van openbare orde en de rechtbank moet ambtshalve toetsen of het beroep ontvankelijk is. Verder zijn [bestuurder] en de gemachtigde tijdens de tweede zitting in de gelegenheid gesteld om op dit punt te reageren, hebben zij van die gelegenheid gebruik gemaakt en is niet gesteld of gebleken dat zij op dat moment onvoldoende op dit punt konden reageren.
3.3.
De rechtbank overweegt dat een beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het beroep. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen. [2] Belang is op te vatten als een (direct of indirect) financieel belang. [3]
3.4.
De gemachtigde voert aan dat (als vereffenaar) het belang bestaat om de schulden van eiseres zo laag mogelijk te houden en zorg te dragen voor een goede afwikkeling van de vennootschap. Verder voert hij aan dat de Belastingdienst de regels moet naleven. De rechtbank is van oordeel dat voorgaande geen procesbelang oplevert. In een situatie als deze waarin de vennootschap is ontbonden wegens gebrek aan baten, staat vast dat de belastingaanslag niet zal worden betaald. [4] Niet aannemelijk is geworden dat vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag, boete of belastingrente voor eiseres dan wel [bestuurder] als laatste bestuurder tot een (financieel) gunstiger resultaat zou leiden. Hetzelfde geldt voor de overige aangevoerde stellingen.
3.5.
De conclusie is dan ook dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een procesbelang. Dit betekent dat aan een inhoudelijke behandeling van het beroep niet wordt toegekomen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 1 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844.
3.Zie conclusie A-G IJzerman 16 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:756, punt 4.6 en verder.
4.HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4910.