ECLI:NL:RBZWB:2023:3891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
21/2607
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over vennootschapsbelasting en omzetbelasting met betrekking tot niet-tijdige aangiften en bewijsvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende, na uitnodiging en aanmaning, geen tijdige aangiften vennootschapsbelasting (Vpb) heeft gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De inspecteur heeft de aanslagen Vpb voor de jaren 2015 tot en met 2017 geschat op basis van bankafschriften, wat de rechtbank als redelijk en niet willekeurig beschouwt. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de bewijslast voor het recht op aftrek van voorbelasting voor de omzetbelasting (OB) en verklaart de beroepen ongegrond. Wel wordt er een matiging van de verzuimboeten toegepast vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vermindert de boetebeschikkingen voor de Vpb en OB, maar handhaaft de aanslagen en belastingrentebeschikkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2607 tot en met 21/2609 en 21/2753 tot en met 21/2756
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, (de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2021 betreffende de vennootschapsbelasting (Vpb) en van 21 mei 2021 betreffende de omzetbelasting (OB).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen, boetebeschikkingen en te betalen belastingrentebeschikkingen opgelegd/gegeven:
  • voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag Vpb naar een belastbaar bedrag van € 70.000 en belastingrente van € 1.590;
  • voor het jaar 2016 een aanslag Vpb naar een belastbaar bedrag van € 120.000, een verzuimboete van € 2.639 en belastingrente van € 4.528;
  • voor het jaar 2017 een aanslag Vpb naar een belastbaar bedrag van € 125.000, een verzuimboete van € 2.639 en belastingrente van € 2.749;
  • voor het tijdvak 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag OB van € 54.424, een verzuimboete van € 4.920 en belastingrente van € 10.401;
  • voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag OB van € 91.547, een verzuimboete van € 5.278 en belastingrente van € 13.833;
  • voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag OB van € 51.946, een verzuimboete van € 5.194 en belastingrente van € 5.771;
  • voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag OB van € 30.947, een verzuimboete van € 3.094 en belastingrente van € 2.200.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende betreffende de Vpb en de daarbij gegeven beschikkingen ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende betreffende de OB en de daarbij gegeven beschikkingen gegrond verklaard en heeft deze als volgt vastgesteld:
  • voor het tijdvak 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag OB van € 20.411, een verzuimboete van € 2.041 en belastingrente van € 3.900;
  • voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag OB van € 87.571, een verzuimboete van € 5.278 en belastingrente van € 13.232;
  • voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag OB van € 44.738, een verzuimboete van € 4.473 en belastingrente van € 4.970;
  • voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag OB van € 25.842, een verzuimboete van € 2.584 en belastingrente van € 1.837.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift voor de Vpb en een verweerschrift voor de OB.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [partner], vergezeld door de gemachtigden van belanghebbende, mr. D. Liem en mr. D.R. Kamerbeek, verbonden aan VDB Advocaten B.V. te Waalre en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is opgericht op 14 mei 2014. Enig aandeelhouder van belanghebbende is [aandeelhouder]. Zij en haar partner, [partner], zijn ieder alleen/zelfstandig bevoegd directeur van belanghebbende.
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het drijven van een groothandel in parfums en cosmetica (met name haarverzorgingsproducten). In Nederland levert belanghebbende producten aan kapperszaken en in Europa aan tussenhandelaren, die op hun beurt aan kapperszaken leveren.
2.3.
De heer [partner] voert de administratie van belanghebbende. De loonadministratie wordt verzorgd door een externe partij.
2.4.
Op 25 juli 2018 is een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende (datum rapport 30 juli 2019). Onderzocht is (onder meer) de aanvaardbaarheid van:
  • de aangiften OB over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017; en
  • de aangiften Vpb over de jaren 2015 tot en met 2017.
Het boekenonderzoek heeft geleid tot het opleggen van de in geschil zijnde aanslagen, verzuimboeten en belastingrentebeschikkingen. De (navorderings)aanslagen Vpb zijn geschat op basis van de transacties weergegeven in de bankafschriften van belanghebbende. De aanleiding voor het opleggen van de naheffingsaanslagen OB is het weigeren van de geclaimde vooraftrek. Het opleggen van verzuimboeten is in het rapport boekenonderzoek aangekondigd.
2.5.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de heer [partner] aangegeven dat er meer tijd nodig was om de administratie over de onderhavige jaren (de administratie) in te boeken en dat de auditfiles nog niet gereed waren. Tijdens het boekenonderzoek en in de bezwaarfase is belanghebbende meermaals de gelegenheid geboden om de administratie alsnog aan te leveren. Tijdens de in 1.5 bedoelde zitting is namens belanghebbende verklaard dat de administratie nog niet gereed is en dat het voornemen bestaat de administratie te digitaliseren en dat dat uiterlijk 1 juli 2023 gerealiseerd zal zijn.
2.6.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende voor elk van de jaren 2014 tot en met 2017 een aantal facturen aangeleverd om het recht op vooraftrek van OB te onderbouwen. De inspecteur heeft de aftrek van voorbelasting ten aanzien van deze facturen – met uitzondering van één document met betrekking tot 2014 – alsnog geaccepteerd. Dit heeft geleid tot de in 1.3 genoemde vermindering van de naheffingsaanslagen OB en van de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de (navorderings/naheffings)aanslagen (tezamen de aanslagen), de verzuimboeten en de belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd/gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn en de aanslagen, de verzuimboeten – behoudens matiging omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn – en de belastingrentebeschikkingen dienen te worden gehandhaafd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Zijn de aanslagen Vpb terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.3.1.
De inspecteur beroept zich op omkering en verzwaring van de bewijslast.
3.3.2.
Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien – voor zover hier van belang – de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
3.3.3.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen (tijdige) aangiften Vpb gedaan over de jaren 2015 tot en met 2017. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daardoor niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast plaatsvindt. [1] In dat geval dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur. [2]
3.3.4.
Ter zitting is namens belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat alleen in geschil is of de in 3.3.3 bedoelde schatting door de inspecteur juist is.
3.3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van de belastbare bedragen voor de jaren 2015 tot en met 2017 door de inspecteur redelijk en niet willekeurig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur bij het doen van de schatting is uitgegaan van de ontvangsten en uitgaven die volgen uit de bankafschriften van belanghebbende (zie 2.4). Bij gebrek aan andere stukken en inzicht in de administratie van belanghebbende kan die werkwijze de redelijkheidstoets doorstaan.
3.3.6.
Belanghebbende stelt dat geen rekening is gehouden met de aanwezige voorraden, valutaverschillen en rentelasten en voorts dat de post “inkopen/kosten eur rek” in de berekening van de inspecteur te laag is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met deze stelling – die niet is onderbouwd met enig objectief controleerbaar bewijs – niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
3.3.7.
De beroepen tegen de (navorderings)aanslagen Vpb zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
3.4.
Zijn de aanslagen OB terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.4.1.
De bewijslast voor het bestaan van recht op aftrek van voorbelasting rust op belanghebbende.
3.4.2.
Door – behoudens de in 2.6 bedoelde facturen – geen facturen over de jaren 2014 tot en met 2017 aan te leveren, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Tegen de naheffingsaanslagen OB heeft belanghebbende geen verdere gronden aangevoerd.
3.4.3.
De beroepen tegen de naheffingsaanslagen OB zullen eveneens ongegrond worden verklaard.
3.5.
Zijn de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.5.1.
Ten aanzien van de boetebeschikkingen bij de aanslagen Vpb 2016 en 2017 is van belang dat de inspecteur op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete kan opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt er in dat geval een boete opgelegd van 50% van het wettelijk maximum. Dit bedroeg in de onderhavige jaren € 2.639.
3.5.2.
Er zijn geen aangiften gedaan binnen de in de aanmaningen gestelde termijnen. De verzuimboeten Vpb zijn in overeenstemming met de in 3.5.1 genoemde bepalingen opgelegd.
3.5.3.
Ten aanzien van de boetebeschikkingen OB 2014 tot en met 2017 is van belang dat de inspecteur op grond van artikel 67c, eerste lid, van de AWR een verzuimboete kan opleggen indien de belastingplichtige de belasting (gedeeltelijk) niet of niet tijdig heeft betaald. Op grond van paragraaf 24, tweede lid, van het BBBB wordt er in dat geval een boete opgelegd van 10% van de verschuldigde belasting, tot een wettelijk maximum. Dit wettelijk maximum bedroeg in 2014 € 4.920 en in de jaren 2015 tot en met 2017 € 5.278.
3.5.4.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken 2014 tot en met 2017 te weinig OB betaald. De verzuimboeten zijn in overeenstemming met de in 3.5.3 genoemde bepalingen opgelegd.
3.5.5.
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) van belanghebbende het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas.
3.5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat zij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om de verzuimen te voorkomen.
3.5.7.
De rechtbank acht de boeten passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor matiging van de boeten zijn niet gesteld.
3.5.8.
De duur van de procedure vormt voor de rechtbank wel aanleiding de boeten te matigen omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 30 juli 2019 als aanvangsmoment geldt van de redelijke termijn nu het rapport boekenonderzoek, waarin de boeten zijn aangekondigd, op die datum is gedagtekend. De rechtbank doet uitspraken op 7 juni 2023. Sinds de aankondiging van de boeten is dus drie jaar en (afgerond) elf maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar hiermee is overschreden met één jaar en elf maanden. [3] De passend en geboden te achten boeten zullen daarom worden gematigd met 15%, met een maximum van € 20.000. [4]
3.5.9.
Dit leidt tot de volgende uitwerking:
Boete bij
Boete na (eventuele) vermindering in bezwaar, doch voor vermindering i.v.m. undue delay
Boete na vermindering passende en geboden boeten i.v.m. undue delay (15%)
Vpb 2016
2.639
2.243
Vpb 2017
2.639
2.243
OB 2014
2.041
1.734
OB 2015
5.278
4.486
OB 2016
4.473
3.802
OB 2017
2.584
2.196
3.6.
Zijn de belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.6.1.
Tegen de belastingrentebeschikkingen zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Aangezien de aanslagen in stand blijven, zijn de beroepen ook ongegrond voor zover ze zien op de belastingrente.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. De ambtshalve matiging van de boeten is geen aanleiding voor een gegrondverklaring van de beroepen. Dat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen;
  • vermindert de boetebeschikking Vpb 2016 tot een bedrag van € 2.243;
  • vermindert de boetebeschikking Vpb 2017 tot een bedrag van € 2.243;
  • vermindert de boetebeschikking OB 2014 tot een bedrag van € 1.734;
  • vermindert de boetebeschikking OB 2015 tot een bedrag van € 4.486;
  • vermindert de boetebeschikking OB 2016 tot een bedrag van € 3.802;
  • vermindert de boetebeschikking OB 2017 tot een bedrag van € 2.196.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. V.A. Burgers en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 7 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
2.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
3.Vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
4.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.